“9. Op grond van deze bevindingen komt het hof tot het oordeel dat de problemen met beide systemen, voor zover deze veroorzaakt zijn door de schuine stand van de koelelementen en het niet op de goede plaats blijven van de afstandhouders als (“interne”) tekortkomingen van het systeem in elk geval aan R&R moeten worden toegerekend. R&R is immers verantwoordelijk voor de wijze waarop zij de systemen heeft opgebouwd (de schuine stand van de koelelementen en de wijze waarop de afstandhouders zijn aangebracht).
Toerekening aan R&R van de problemen met de systemen dient echter eveneens plaats te vinden, voor zover deze zijn veroorzaakt door “de gescheiden mestopslag van drijfmest onder dichte vloeren en roostervloeren” alsmede door “de wijze van mestafvoer, waardoor meer dikke mest achterblijft”. Ook voor het in dit opzicht blijkbaar minder geschikt dan wel ongeschikt zijn van de systemen als zodanig voor de putconstructies te [plaats 1] en [plaats 2] is R&R verantwoordelijk. In dit verband is het volgende van belang.
Uit het rapport van de deskundige blijkt dat de aanwezige dikke mest in de kelders van [eiser] “het kernprobleem” is. In de toelichting op de vierde grief in het incidentele appel voert R&R aan dat deze dikke mest niet, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, aan het door [eiser] gebruikte voer, maar aan de putconstructies op beide locaties is te wijten. Inderdaad is dit, zoals uit bovenstaande citaten blijkt, de opvatting van de deskundige. Van R&R, als ontwerper van het koeldeksysteem, mocht echter worden verwacht dat zij dit systeem voldoende op functionaliteit (ook) ten aanzien van putconstructies als die van [eiser] had onderzocht c.q. doen onderzoeken alvorens dit systeem op de markt te brengen. In elk geval had zij dit moeten doen alvorens van [eiser] de onderhavige opdrachten aan te nemen en uit te voeren. In overeenstemming met artikel 7:754 BW had zij [eiser] voor de kennelijke ongeschiktheid c.q. mindere geschiktheid van diens putconstructies voor haar koeldeksystemen moeten waarschuwen. Niet gesteld of gebleken is dat R&R vóór of bij het sluiten van de overeenkomst ten aanzien van de putconstructie voor de locatie [plaats 1] enige waarschuwing aan [eiser] heeft doen uitgaan of ten aanzien van de werking van het systeem in verband met die putconstructie een voorbehoud heeft gemaakt. Met betrekking tot de putconstructie te [plaats 2] stelt R&R dat zij – kennelijk vóór of bij het sluiten van de overeenkomst – aan [eiser] adviezen heeft verstrekt; deze zouden vervolgens door [eiser] in de wind zijn geslagen. [eiser] ontkent dit laatste en R&R heeft haar betreffende stellingen niet geconcretiseerd of onderbouwd. Zij geeft niet aan wat de inhoud van haar adviezen was en/of welke van die adviezen [eiser] niet zou hebben opgevolgd. Vast staat in elk geval dat R&R het koeldeksysteem te [plaats 2] heeft aangebracht, terwijl zij niet aanvoert – alvorens daartoe daadwerkelijk over te gaan – [eiser] voor de ongeschiktheid of mindere geschiktheid van de putconstructie en het daardoor mogelijk niet goed functioneren van het systeem – een en ander vanwege het beweerdelijk door hem niet opvolgen van de gegeven adviezen – te hebben gewaarschuwd.
Het vorenstaande is trouwens van overeenkomstige toepassing wanneer het ontstaan van de dikke mest tóch (mede) zou moeten worden toegeschreven aan het soort voer dat [eiser] aan zijn varkens verstrekte, zoals R&R, in afwijking van het thans ingenomen standpunt, eerder in en voorafgaande aan de procedure aanvoerde. Ook dan had R&R [eiser] moeten waarschuwen voor het niet goed functioneren van het systeem bij gebruik van het betreffende voer. R&R heeft immers niet weersproken dat het daarbij gaat om een gebruikelijk soort voer, zodat zij op erop bedacht moest zijn dat [eiser] dit aan zijn varkens verstrekte. (…).”