ECLI:NL:HR:2020:1063
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake belastingaanslagen en heffingsrente
In deze zaak heeft belanghebbende, een individu uit [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 oktober 2018. Deze uitspraak betrof een hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die betrekking hadden op belastingaanslagen voor de jaren 2005, 2006, 2007 en 2008. De belastingaanslagen betroffen zowel de inkomstenbelasting als de premie volksverzekeringen, evenals de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Daarnaast was er een navorderingsaanslag voor het jaar 2007 en beschikkingen inzake heffingsrente aan de orde.
De Hoge Raad heeft de door belanghebbende voorgestelde middelen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in dit geval geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de beoordeling van de middelen niet noodzakelijkerwijs vragen opriep die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken door vice-president R.J. Koopman, met de raadsheren P.M.F. van Loon en E.F. Faase, en waarnemend griffier E. Cichowski, op 19 juni 2020.