ECLI:NL:HR:2020:1063

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
18/04732
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake belastingaanslagen en heffingsrente

In deze zaak heeft belanghebbende, een individu uit [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 oktober 2018. Deze uitspraak betrof een hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die betrekking hadden op belastingaanslagen voor de jaren 2005, 2006, 2007 en 2008. De belastingaanslagen betroffen zowel de inkomstenbelasting als de premie volksverzekeringen, evenals de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Daarnaast was er een navorderingsaanslag voor het jaar 2007 en beschikkingen inzake heffingsrente aan de orde.

De Hoge Raad heeft de door belanghebbende voorgestelde middelen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in dit geval geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de beoordeling van de middelen niet noodzakelijkerwijs vragen opriep die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken door vice-president R.J. Koopman, met de raadsheren P.M.F. van Loon en E.F. Faase, en waarnemend griffier E. Cichowski, op 19 juni 2020.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer18/04732
Datum19 juni 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 oktober 2018, nrs. 16/03939 tot en met 16/03944, op het hoger beroep van belanghebbende tegen uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 14/6738 tot en met 14/6743) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2005, 2006 en 2008 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelastingbelasting/premie volksverzekeringen en de voor de jaren 2006 en 2008 opgelegde aanslagen in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, de over het jaar 2007 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelastingbelasting/premie volksverzekeringen, en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2020.