ECLI:NL:HR:2020:106
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 12 september 2019, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 17 juni 2019 werd behandeld. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep in cassatie ontvankelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de partij zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het beroep in cassatie had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep, of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 24 januari 2020.