ECLI:NL:HR:2020:104

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
19/04485
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens gebrek aan gronden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2020 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 13 augustus 2019, waarin navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2001 tot en met 2012 aan de orde waren. Daarnaast betroffen de geschillen ook beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente voor de jaren 2013 en 2014.

De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroepschrift in cassatie ontvankelijk was. Het beroepschrift voldeed niet aan de eisen van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het geen gronden van het beroep bevatte. De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar belanghebbende heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Hierdoor heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.

De Hoge Raad heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en is een bevestiging van de noodzaak om aan de formele vereisten van het beroepschrift te voldoen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/04485
Datum24 januari 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 13 augustus 2019, nrs. 18/00292 tot en met 18/00306, betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2001 tot en met 2012 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de bij de navorderingsaanslagen over de jaren 2001 tot en met 2007 gegeven beschikkingen inzake heffingsrente, alsmede de voor de jaren 2013 en 2014 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Het beroepschrift in cassatie bevat, hoewel artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb dit vereist, niet de gronden van het beroep.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 7 oktober 2019 in de gelegenheid gesteld dat verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze brief is aangetekend verzonden en is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Daarom zal de Hoge Raad met toepassing van het bepaalde in artikel 6:6 Awb het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2020.