In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juni 2020 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De aanvraag tot herziening betreft een veroordeling voor openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel, gepleegd in 2007 in Arnhem. De aanvrager, vertegenwoordigd door zijn advocaat J.W.H. Peters, stelt dat het hof hem zou hebben vrijgesproken indien het hof op de hoogte was geweest van nieuwe bewijsstukken die bij de aanvraag zijn gevoegd, waaronder analyses, rapporten en handgeschreven verklaringen.
De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde stukken niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe gegevens die een herziening rechtvaardigen. De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de aanvraag, en de Hoge Raad volgt deze conclusie. De Hoge Raad stelt vast dat de nieuwe analyses en verklaringen niet leiden tot een andere bewijswaardering dan die het hof reeds heeft gemaakt. De handgeschreven verklaringen van getuigen zijn in strijd met eerdere verklaringen en bieden geen nieuw licht op de zaak. De aanvraag tot herziening wordt dan ook afgewezen, omdat de aangevoerde gegevens niet voldoen aan de eisen van artikel 457 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing van de Hoge Raad bevestigt de eerdere veroordeling van de aanvrager en onderstreept het belang van consistente en betrouwbare getuigenverklaringen in strafzaken. De uitspraak is een belangrijke reminder van de strikte eisen die worden gesteld aan herzieningsaanvragen in het strafrecht.