ECLI:NL:HR:2020:1003
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag over motorrijtuigenbelasting
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 1 mei 2018. Deze uitspraak betrof het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag, waarin het ging om door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan motorrijtuigenbelasting over verschillende tijdvakken in 2016. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep beoordeeld en het middel dat door belanghebbende was voorgesteld, onderzocht.
De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het middel niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het is niet noodzakelijk om de redenen voor dit oordeel te motiveren, aangezien de beoordeling van het middel niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, M.E. van Hilten en E.F. Faase, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Cichowski, op 5 juni 2020.