In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [betrokkene 1] en zijn echtgenote [betrokkene 2] zijn bestuurder van [C] (hierna: [C] ). De ondernemingsactiviteiten van [C] waren ondergebracht in haar dochtervennootschappen [A] en [B] , met uitzondering van het onroerend goed, dat [C] aan hen verhuurde. In de dochtervennootschappen werd een chrysantenkwekerij geëxploiteerd.
( [B] ) In juni 2009 heeft Rabobank aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in privé een zevental geldleningen verstrekt en aan [C] , [A] en [B] een krediet in rekening-courant. Voor deze financieringen hebben [A] , [B] en [C] zich hoofdelijk verbonden.
(iii) Tot zekerheid van haar vorderingen op deze vennootschappen heeft Rabobank onder meer een pandrecht verkregen op de aan [A] en [B] in eigendom toebehorende roerende zaken en heeft zij een hypotheekrecht verkregen op de aan [C] toebehorende onroerende zaken.
(iv) Bij brief van 5 februari 2010 heeft Rabobank de financiering aan [C] , [A] en [B] met onmiddellijke ingang opgezegd en hen gesommeerd tot terugbetaling van het openstaande bedrag van € 4.788.503,92 plus eventuele nog bijkomende posten.
(v) Op 9 februari 2010 heeft Rabobank de aan haar verpande zaken van [A] en [B] in vuistpand genomen door middel van een bodemverhuurconstructie. Deze hield in dat Rabobank zowel met [A] als met [B] een huurovereenkomst sloot waarbij deze vennootschappen de door hen van [C] gehuurde bedrijfspanden aan Rabobank verhuurden. Rabobank was aan de vennootschappen een maandelijkse huurprijs van € 29.930,-- respectievelijk € 38.812,-- verschuldigd. Deze huurovereenkomsten waren aangegaan voor onbepaalde tijd maar ten minste voor de duur van drie maanden en opzegbaar met een termijn van een maand. Ze zouden in ieder geval van rechtswege met onmiddellijke ingang eindigen op het moment dat het gehuurde door de huurder ter vrije beschikking van verhuurder zou worden gesteld door overhandiging van alle bij huurder in bezit zijnde sleutels van het gehuurde dan wel op het moment dat de aan Rabobank verpande zaken zouden zijn verkocht en afgevoerd.
(vi) Rabobank heeft op 10 februari 2010 één maand huur betaald aan [A] en [B] . Nadien heeft zij geen huurpenningen meer betaald.
(vii) Op 10 februari 2010 zijn [A] en [B] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de Curator als zodanig. Op 9 maart 2010 is [C] in staat van faillissement verklaard, eveneens met benoeming van de Curator als zodanig.
(viii) Na het leeg telen van de chrysantenkwekerij zijn de ondernemingsactiviteiten van [A] en [B] per 18 maart 2010 gestaakt.
(ix) Op 17 december 2010 is tussen de Curator, Rabobank en een derde, [D] B.V., een koopovereenkomst gesloten waarbij de aan [C] in eigendom toebehorende onroerende zaken en de in de bedrijfspanden van [A] en [B] aanwezige inventaris, indien en voor zover hun eigendom, voor € 3.100.000,-- zijn verkocht aan [D] B.V. met een levertermijn van maximaal 18 maanden. Rabobank heeft zich bij de koopovereenkomst verplicht een boedelbijdrage aan de Curator te betalen van € 50.000,-- onder vermelding van “boedelbijdrage verkoop en gebruik OG”.
(x) Eveneens op 17 december 2010 hebben de Curator, Rabobank en [D] B.V. een gebruiksovereenkomst gesloten. Op grond van die overeenkomst kon de koper met ingang van 17 december 2010 tot aan de datum van levering tegen een vergoeding aan Rabobank van € 27.587,50 per maand over de hiervoor onder (ix) genoemde roerende en onroerende zaken beschikken.
(xi) De levering van de hiervoor onder (ix) genoemde roerende en onroerende zaken aan [D] B.V. heeft plaatsgevonden op 19 maart 2012.