ECLI:NL:HR:2019:98

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
18/01378
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelarrest inzake onteigeningszaak met kennelijke verschrijving in dictum

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2018 een arrest uitgesproken in een onteigeningszaak, waarbij het vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 maart 2018 werd vernietigd. De vernietiging betrof specifiek het ontbreken van een beslissing over de door de Staat aangeboden bijkomende voorziening voor het voortgezet gebruik van het onteigende. Op 17 januari 2019 verzocht de advocaat van de Gemeente, mede namens de advocaat van de eisers, de Hoge Raad om het arrest te verbeteren. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat in het dictum een kennelijke verschrijving was gemaakt, aangezien niet de Staat, maar de Gemeente de bijkomende voorziening had aangeboden.

De Procureur-Generaal kreeg de gelegenheid om aanvullend te concluderen, maar heeft hiervan afgezien. De Hoge Raad oordeelde dat het verzoek om verbetering gegrond was, omdat er inderdaad sprake was van een kennelijke verschrijving. In het herstelarrest werd het dictum als volgt verbeterd: de Hoge Raad vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag, maar alleen voor zover het dictum geen beslissing bevatte over de door de Gemeente aangeboden bijkomende voorziening. Tevens werd bepaald dat de Gemeente, op verzoek van de eisers, de aangeboden voorziening tot voortgezet gebruik van het onteigende moet gestand doen. De Gemeente werd ook veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Dit herstelarrest werd op 25 januari 2019 openbaar uitgesproken door de raadsheren van de Hoge Raad, waarbij de voorzitter A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. du Perron en M.J. Kroeze betrokken waren. Het arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak van zorgvuldigheid in de formulering van arresten benadrukt en de mogelijkheid biedt om kennelijke verschrijvingen te corrigeren.

Uitspraak

25 januari 2019
Eerste Kamer
18/01378
EV
Hoge Raad der Nederlanden
Herstelarrest
in de zaak van:
1. [eiser 1],
2. [eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. J.F. de Groot,
t e g e n
GEMEENTE PIJNACKER-NOOTDORP,
zetelende te Pijnacker,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.T. Wiegerink.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [eisers] en de Gemeente.

1.Het arrest in dit geding

1.1
De Hoge Raad heeft in deze zaak op 21 december 2018 een arrest uitgesproken (ECLI:NL:HR:2018:2380). De Hoge Raad heeft in het arrest onder meer het vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 maart 2018 vernietigd, maar alleen “voor zover in het dictum daarvan een beslissing ontbreekt over de door de Staat aangeboden bijkomende voorziening bestaande in het voortgezet gebruik van het onteigende”.
1.2
Bij brief van 17 januari 2019 heeft de advocaat van de Gemeente, mede namens de advocaat van [eisers], de Hoge Raad verzocht het arrest van 21 december 2018 te verbeteren op de grond dat waar in het dictum “de Staat” wordt vermeld, sprake is van een kennelijke verschrijving, nu niet de Staat, maar de Gemeente de bijkomende voorziening bestaande in het voortgezet gebruik van het onteigende heeft aangeboden.
1.3
De Procureur-Generaal is in de gelegenheid gesteld aanvullend te concluderen, maar heeft daarvan afgezien.
1.4
Het verzoek is voor inwilliging vatbaar nu van een kennelijke verschrijving sprake is. De Hoge Raad zal deze herstellen.
1.5
Het desbetreffende dictum dient als volgt te worden gelezen:
“De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 maart 2018, maar alleen voor zover in het dictum daarvan een beslissing ontbreekt over de door de Gemeente aangeboden bijkomende voorziening bestaande in het voortgezet gebruik van het onteigende;
bepaalt dat de Gemeente, op verlangen van [eisers], de aangeboden bijkomende voorziening tot voortgezet gebruik van het onteigende gestand zal doen;
verwerpt het beroep voor het overige;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eisers] begroot op € 397,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de Gemeente deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.”

2.Beslissing

De Hoge Raad:
verbetert het op 21 december 2018 in deze zaak uitgesproken arrest op de wijze als hiervoor in 1.5 vermeld;
stelt de verbetering op de minuut van dat arrest.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
25 januari 2019.