In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende onteigeningsrecht. De zaak betreft een geschil tussen twee eisers, wonende te [woonplaats], en de Gemeente Pijnacker-Nootdorp. De eisers hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 maart 2018, waarin de rechtbank de vervroegde onteigening van percelen heeft uitgesproken. De Gemeente had eerder een verzoek ingediend tot vervroegde plaatsopneming door deskundigen en een dagvaarding tot vervroegde onteigening van de percelen. De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte het aanbod tot voortgezet gebruik van de percelen niet in het dictum had opgenomen. De Hoge Raad heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar alleen voor zover het dictum geen beslissing bevatte over de bijkomende voorziening van voortgezet gebruik. De Hoge Raad heeft bepaald dat de Gemeente, op verzoek van de eisers, het aanbod tot voortgezet gebruik van het onteigende moet gestanddoen. De overige klachten van de eisers zijn verworpen. De Gemeente is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.