ECLI:NL:HR:2018:2380

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
18/01378
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onteigeningsrecht en vervroegde plaatsopneming door deskundigen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende onteigeningsrecht. De zaak betreft een geschil tussen twee eisers, wonende te [woonplaats], en de Gemeente Pijnacker-Nootdorp. De eisers hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 maart 2018, waarin de rechtbank de vervroegde onteigening van percelen heeft uitgesproken. De Gemeente had eerder een verzoek ingediend tot vervroegde plaatsopneming door deskundigen en een dagvaarding tot vervroegde onteigening van de percelen. De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte het aanbod tot voortgezet gebruik van de percelen niet in het dictum had opgenomen. De Hoge Raad heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar alleen voor zover het dictum geen beslissing bevatte over de bijkomende voorziening van voortgezet gebruik. De Hoge Raad heeft bepaald dat de Gemeente, op verzoek van de eisers, het aanbod tot voortgezet gebruik van het onteigende moet gestanddoen. De overige klachten van de eisers zijn verworpen. De Gemeente is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

1. [eiser 1] ,
2. [eiseres 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. J.F. de Groot,
t e g e n
GEMEENTE PIJNACKER-NOOTDORP,
zetelende te Pijnacker,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.T. Wiegerink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eisers] en de Gemeente.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak C/09/536487/HA ZA 17-782 van de rechtbank Den Haag van 27 september 2017 en 7 maart 2018.
Het vonnis van de rechtbank van 7 maart 2018 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van de rechtbank van 7 maart 2018 hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld.
De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor de Gemeente toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot vernietiging en afdoening door de Hoge Raad.
De advocaat van [eisers] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij Koninklijk Besluit van 23 maart 2017 (Stcrt. 2017, 18502) zijn ten name van de Gemeente voor de uitvoering van het bestemmingsplan Oostland-Pijnacker een aantal percelen in Pijnacker voor onteigening aangewezen (hierna ook: het onteigende). De percelen behoren toe aan [eisers]
(ii) De Gemeente heeft op 7 juli 2017 een verzoekschrift ingediend strekkende tot vervroegde plaatsopneming door deskundigen en bij dagvaarding van 10 juli 2017 de vervroegde onteigening van de percelen gevorderd.
3.2
De rechtbank heeft de vervroegde onteigening van de percelen uitgesproken met bepaling van een voorschot op de schadeloosstelling. Zij heeft de deskundigen verzocht een voorstel te doen voor een tijdpad van het deskundigenonderzoek en verdere beslissingen aangehouden.
3.3
Onderdeel 1 van het middel richt verschillende klachten tegen rov. 2.13 van het vonnis. Daarin heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat het vrijwel gelijktijdig aanhangig maken van de procedure tot vervroegde plaatsopneming (art. 54a Ow) en vervroegde onteigening (art. 54f Ow) niet in strijd is met
de Onteigeningswet. Beide procedures zijn gericht op het versnellen van het onteigeningsproces.
De klachten van onderdeel 1 falen. Zij berusten op de onjuiste rechtsopvatting dat het een onteigenende partij niet vrijstaat of niet steeds vrijstaat op de voet van art. 54f Ow de vervroegde onteigening te vorderen kort na het aanhangig maken van een procedure tot vervroegde plaatsopneming als bedoeld in art. 54a Ow. Uit de parlementaire toelichting blijkt immers dat de wetgever met de combinatie van beide procedures tijdwinst heeft beoogd (Kamerstukken II, 1969/70, 10590, nr. 3, p. 10-11).
Dat doel kan ook worden gediend als beide procedures kort na elkaar aanhangig worden gemaakt.
3.4
Onderdeel 2 richt zich tegen rov. 2.15 van het vonnis. Op verzoek van de Gemeente heeft de rechtbank daarin opgenomen het tijdens de zitting gedane aanbod aan [eisers] tot voortgezet gebruik van het onteigende voor een redelijke termijn. Onderdeel 2 klaagt dat de rechtbank dit aanbod ten onrechte niet heeft opgenomen in het dictum van het vonnis in de vorm van een veroordeling van de Gemeente tot gestanddoening van dit aanbod.
Het onderdeel is gegrond. Art. 54i lid 1 Ow bepaalt dat de rechtbank de onteigening uitspreekt met onder meer bepaling van de door de onteigenende partij te treffen bijkomende voorzieningen, indien deze in het aanbod zijn opgenomen. Ook een tijdens de zitting gedaan aanbod tot voortgezet gebruik van het onteigende behoort tot deze bijkomende voorzieningen. De Hoge Raad kan zelf op dit punt de zaak afdoen.
3.5
Onderdeel 3 klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft verzuimd een datum vast te stellen waarop het deskundigenrapport neergelegd moet worden (art. 54j lid 2 Ow). Deze klacht kan wegens gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. [eisers] kunnen de rechtbank in het vervolg van de procedure verzoeken alsnog een datum vast te stellen waarop het deskundigenrapport neergelegd zal moeten worden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 maart 2018, maar alleen voor zover in het dictum daarvan een beslissing ontbreekt over de door de Staat aangeboden bijkomende voorziening bestaande in het voortgezet gebruik van het onteigende;
bepaalt dat de Gemeente, op verlangen van [eisers] , de aangeboden bijkomende voorziening tot voortgezet gebruik van het onteigende gestand zal doen;
verwerpt het beroep voor het overige;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eisers] begroot op € 397,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de Gemeente deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
21 december 2018.