Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
18 juni 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 31 juli 2017 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die werd beschuldigd van een delict onder de Opiumwet, specifiek het voorbereiden en/of bevorderen van de productie van amfetamine. De verdachte had een precursor van amfetamine, APAAN, in zijn bezit. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat S.F.W. van 't Hullenaar. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft het middel van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat het middel niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.