Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Overwegingen naar aanleiding van het eerste middel
Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering.
4.Beslissing
18 juni 2019.
Hoge Raad
Op 18 juni 2019 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 17/05099. De zaak betreft een klaagschrift dat door de klager was ingediend in verband met de inbeslagname van een scooter. De klager, geboren in 1996, was niet opgeroepen voor de behandeling van zijn klaagschrift in de raadkamer op 3 oktober 2017, wat in strijd is met artikel 23, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad concludeert dat uit de stukken niet blijkt dat de klager is opgeroepen, waardoor het onderzoek nietig is. Dit verzuim heeft betrekking op een wezenlijke grondslag van de raadkamerprocedure, wat leidt tot de vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant voor een nieuwe behandeling.
De Hoge Raad merkt ook op dat de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie tot het verlenen van een machtiging, zoals bedoeld in artikel 117 Sv, kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar, mits het hoofd van het parket daarmee heeft ingestemd. Dit is geregeld in artikel 3 van een Besluit van 6 mei 2013. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie om te onderbouwen dat ook een politieambtenaar onder bijzondere omstandigheden kan worden beschouwd als een "andere bij het parket werkzame ambtenaar". De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele waarborgen in het strafrecht, vooral met betrekking tot de rechten van de klager in het kader van een klaagschrift.
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant en wijst de zaak terug voor een nieuwe behandeling, waarbij de klager alsnog de gelegenheid krijgt om zijn klaagschrift te laten behandelen.