ECLI:NL:HR:2019:972

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
17/05099
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van beschikking inzake klaagschrift en terugwijzing naar rechtbank wegens nietigheid van het onderzoek

Op 18 juni 2019 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 17/05099. De zaak betreft een klaagschrift dat door de klager was ingediend in verband met de inbeslagname van een scooter. De klager, geboren in 1996, was niet opgeroepen voor de behandeling van zijn klaagschrift in de raadkamer op 3 oktober 2017, wat in strijd is met artikel 23, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad concludeert dat uit de stukken niet blijkt dat de klager is opgeroepen, waardoor het onderzoek nietig is. Dit verzuim heeft betrekking op een wezenlijke grondslag van de raadkamerprocedure, wat leidt tot de vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant voor een nieuwe behandeling.

De Hoge Raad merkt ook op dat de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie tot het verlenen van een machtiging, zoals bedoeld in artikel 117 Sv, kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar, mits het hoofd van het parket daarmee heeft ingestemd. Dit is geregeld in artikel 3 van een Besluit van 6 mei 2013. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie om te onderbouwen dat ook een politieambtenaar onder bijzondere omstandigheden kan worden beschouwd als een "andere bij het parket werkzame ambtenaar". De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele waarborgen in het strafrecht, vooral met betrekking tot de rechten van de klager in het kader van een klaagschrift.

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant en wijst de zaak terug voor een nieuwe behandeling, waarbij de klager alsnog de gelegenheid krijgt om zijn klaagschrift te laten behandelen.

Uitspraak

18 juni 2019
Strafkamer
nr. S 17/05099 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 oktober 2017, nummer RK 17/002775, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt dat de klager niet is opgeroepen voor de behandeling van het namens de klager ingediende klaagschrift in de raadkamer van 3 oktober 2017.
2.2.
Blijkens de bestreden beschikking is de inbeslaggenomen scooter waarop het klaagschrift betrekking heeft onder de klager in beslag genomen. De klager is, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, niet bij het onderzoek in raadkamer verschenen. De Rechtbank heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in het klaagschrift.
2.3.
Art. 23, tweede lid, Sv brengt mee, voor zover hier van belang, dat de klager voor de raadkamerbehandeling had moeten worden opgeroepen. Uit de aan de Hoge Raad op de voet van art. 434, eerste lid, Sv toegezonden stukken kan niet van zo een oproeping blijken, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Dit verzuim heeft betrekking op een wezenlijke grondslag van de raadkamerprocedure, zodat het nietigheid van het onderzoek meebrengt, ook al is deze niet met zoveel woorden in de wet bedreigd.
2.4.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vernietiging van de bestreden beslissing en terugwijzing van de zaak.

3.Overwegingen naar aanleiding van het eerste middel

3.1.
Hoewel het voorgaande meebrengt dat het eerste middel niet meer aan de orde behoeft te komen, ziet de Hoge Raad aanleiding het volgende op te merken ten aanzien van de bevoegdheid tot het verlenen van een machtiging als bedoeld in art. 117 Sv.
3.2.
De volgende regelgeving is van belang.
- Art. 117, eerste en tweede lid, Sv:
"1. De inbeslaggenomen voorwerpen worden niet vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd, tenzij na verkregen machtiging.
2. De in het eerste lid bedoelde machtiging kan door het openbaar ministerie worden verleend ten aanzien van voorwerpen
(...)"
- Art. 134, tweede lid aanhef en onder c, Sv:
"Het beslag wordt beëindigd doordat hetzij
c. de machtiging als bedoeld in artikel 117 is verleend en het voorwerp niet om baat is vervreemd."
- Art. 125 RO:
"De taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie worden, op de wijze bij of krachtens de wet bepaald, uitgeoefend door:
a. het College van procureurs-generaal; en
b. rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 6° en 7°."
- Art. 1, aanhef en onder b, onder 6° en 7°, RO:
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
b. rechterlijke ambtenaren:
6°. de landelijk hoofdadvocaat-generaal bij het ressortsparket alsmede de hoofdadvocaten-generaal, de senior advocaten-generaal, de advocaten-generaal en de plaatsvervangende advocaten-generaal bij het ressortsparket en het parket-generaal;
7°. de hoofdofficieren van justitie, de plaatsvervangende hoofdofficieren van justitie, de senior officieren van justitie A, de senior officieren van justitie, de officieren van justitie, de substituut-officieren van justitie, de plaatsvervangende officieren van justitie, de officieren enkelvoudige zittingen en de plaatsvervangende officieren enkelvoudige zittingen bij de arrondissementsparketten, het landelijk parket, het functioneel parket, het parket centrale verwerking openbaar ministerie en het parket-generaal."
- Art. 126 RO:
"1. De uitoefening van een of meer bevoegdheden van de hoofdofficier van justitie, de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, de senior officier van justitie A, de senior officier van justitie, de officier van justitie, de substituut-officier van justitie, de officier enkelvoudige zittingen, de landelijk hoofdadvocaat-generaal, de hoofdadvocaat-generaal, de senior advocaat-generaal en de advocaat-generaal kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar voor zover het hoofd van het parket daarmee heeft ingestemd.
2. De opgedragen bevoegdheid wordt in naam en onder verantwoordelijkheid van de rechterlijk ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, uitgeoefend.
3. De uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, kan niet aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar worden opgedragen indien de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Daarvan is in elk geval sprake voor zover het gaat om het optreden ter terechtzitting in strafzaken en de toepassing van de dwangmiddelen als bedoeld in Titel IV van het
Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden omtrent de toepassing van dit artikel nadere regels gesteld."
3.3.
Art. 134 Sv geeft aan in welke gevallen de inbeslagneming van een voorwerp eindigt. Indien vaststaat dat een in beslag genomen voorwerp is vernietigd op grond van een machtiging als bedoeld in art. 117 Sv is ingevolge art. 134, tweede lid onder c, Sv daardoor het beslag beëindigd (vgl. HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3710, rov. 2.3). Een gevolg daarvan is dat beklag als bedoeld in art. 552a Sv niet meer kan worden gedaan.
3.4.
Een machtiging als bedoeld in art. 117 Sv wordt ingevolge het tweede lid van die bepaling door het openbaar ministerie verleend. Dit betekent, gelet op art. 125 RO, dat deze machtiging slechts kan worden verleend door het College van procureurs-generaal en rechterlijke ambtenaren, als bedoeld in art. 1, onderdeel b, onder 6° en 7°, RO.
3.5.
De uitoefening van deze bevoegdheid kan ingevolge art. 126, eerste lid, RO worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar voor zover het hoofd van het parket daarmee heeft ingestemd. Deze mogelijkheid van mandaatverlening is thans nader geregeld in art. 3 van het Besluit van 6 mei 2013, houdende regels ten aanzien van het landelijk parket en het functioneel parket, alsmede ten aanzien van het mandateren van bevoegdheden van de officier van justitie. Ook een ambtenaar die rechtspositioneel een politieambtenaar is, kan onder bijzondere omstandigheden hebben te gelden als een "andere bij het parket werkzame ambtenaar" als bedoeld in art. 126, eerste lid, RO (vgl. HR 3 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3366).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 juni 2019.