ECLI:NL:HR:2019:956
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep is gericht tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag van 16 april 2019, waarin kosten van vervolging aan de belanghebbende in rekening zijn gebracht. De Hoge Raad beoordeelt de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad alleen kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter, voor zover dit bij wet is bepaald. In dit geval is er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter openstelt. Daarom moet het beroep in cassatie als niet-ontvankelijk worden verklaard. De Hoge Raad ziet geen aanleiding om de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 14 juni 2019.