ECLI:NL:HR:2019:952

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
19/00439
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid beroep in cassatie inzake belastingaanslagen en betalingsonmacht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2018, waarin verzoeken om ambtshalve vermindering van de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2011, 2012 en 2013 aan de orde waren. Belanghebbende had een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende in de gelegenheid gesteld om een verklaring omtrent afwezigheid van vermogen in te dienen, maar belanghebbende had geen ondersteunende documenten overgelegd. De griffier heeft het beroep op betalingsonmacht afgewezen, omdat de verstrekte gegevens niet voldoende waren om de betalingsonmacht te onderbouwen. Tevens is belanghebbende gewezen op de gevolgen van het niet tijdig betalen van het griffierecht, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/00439
Datum14 juni 2019
ARREST
In de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2018, nrs. 18/00068, 18/00069 en 18/00070, betreffende verzoeken om ambtshalve vermindering van de aan belanghebbende voor de jaren 2011, 2012 en 2013 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft ter zake van betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld door de griffier van de Hoge Raad (hierna: de griffier) heeft belanghebbende een verklaring omtrent afwezigheid van vermogen aan de Hoge Raad geretourneerd. Daarbij heeft belanghebbende geen bescheiden gevoegd aan de hand waarvan het door hem aangegeven inkomen en/of vermogen kan worden gecontroleerd.
Naar aanleiding van de door belanghebbende verstrekte gegevens en de van de Raad voor de rechtsbijstand met betrekking tot het peiljaar 2017 ontvangen inkomensverklaring van 2 april 2019, heeft de griffier bij brief van 3 april 2019 het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Tevens is in deze brief meegedeeld dat bij niet tijdige betaling van het griffierecht het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk kan worden verklaard.
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 5 april 2019 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 7 mei 2019 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 8 mei 2019 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2019.