ECLI:NL:HR:2019:947
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake inkomstenbelasting en Zorgverzekeringswet
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 2 november 2018. Dit beroep betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor de jaren 2014 en 2015. De zaak is behandeld door de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de Staatssecretaris van Financiën als verweerder is opgetreden. Belanghebbende heeft een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof, die door de Hoge Raad zijn beoordeeld.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de proceskosten.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 14 juni 2019 door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.