ECLI:NL:HR:2019:939

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
18/03729
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en beoordeling van rechtsvragen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [X] V.O.F. tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het jaar 2001. De Hoge Raad heeft eerder, op 25 november 2016, een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Na de uitspraak van het Hof heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld, waarbij één middel is voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en een voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie, waarin verschillende klachten zijn aangevoerd. Belanghebbende heeft schriftelijk haar zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebracht, maar dit geschrift werd te laat ingediend, waardoor de Hoge Raad dit niet in overweging heeft genomen.

De Hoge Raad heeft het voorgestelde middel in het principale beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, aangezien het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Daarnaast is het voorwaardelijke incidentele beroep niet ontvankelijk verklaard, omdat het principale beroep niet heeft geleid tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, met de raadsheren M.E. van Hilten en E.F. Faase, en is openbaar gemaakt op 14 juni 2019. De voorzitter was verhinderd het arrest te ondertekenen, waardoor het is ondertekend door M.E. van Hilten.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 18/03729
14 juni 2019
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] V.O.F.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof 's-Hertogenboschvan 19 juli 2018, nrs. 16/03912 en 16/03913, betreffende een aan belanghebbende over de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1.Het eerste geding in cassatie

Bij arrest van de Hoge Raad van 25 november 2016, nr. 15/02183, ECLI:NL:HR:2016:2664, is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (nrs. 12/00507 en 12/00508), met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2.Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij één middel voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
Belanghebbende heeft schriftelijk haar zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht. Aangezien dit geschrift bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.

3.Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Het voorwaardelijke incidentele beroep

Aangezien het principale beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, niet vervuld. Gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb vervalt daarom het incidentele beroep.

5.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, en de raadsheren M.E. van Hilten en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2019.
De voorzitter is verhinderd het arrest te ondertekenen. In verband daarmee is het arrest ondertekend door M.E. van Hilten.