Uitspraak
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
14 juni 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de man, wonende te [woonplaats], beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 november 2018. De vrouw, wonende te [woonplaats], heeft geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn cassatieberoep, op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft beoordeeld of het cassatieberoep ontvankelijk was. Volgens artikel 426 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet een cassatieberoep binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld. In dit geval verstreek de cassatietermijn op 1 februari 2019, maar het verzoekschrift is pas op 4 februari 2019 ingediend, waardoor het te laat was. Daarnaast was het verzoekschrift niet ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, zoals vereist door artikel 426a lid 1 Rv. Dit verzuim is niet tijdig hersteld.
De Hoge Raad heeft daarom de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Deze beslissing is op 14 juni 2019 openbaar uitgesproken door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, M.J. Kroeze, H.M. Wattendorff en M.V. Polak.