ECLI:NL:HR:2019:936

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
19/01226
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens te late indiening en gebrek aan ondertekening door advocaat

In deze zaak heeft de man, wonende te [woonplaats], beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 november 2018. De vrouw, wonende te [woonplaats], heeft geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn cassatieberoep, op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft beoordeeld of het cassatieberoep ontvankelijk was. Volgens artikel 426 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet een cassatieberoep binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld. In dit geval verstreek de cassatietermijn op 1 februari 2019, maar het verzoekschrift is pas op 4 februari 2019 ingediend, waardoor het te laat was. Daarnaast was het verzoekschrift niet ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, zoals vereist door artikel 426a lid 1 Rv. Dit verzuim is niet tijdig hersteld.

De Hoge Raad heeft daarom de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Deze beslissing is op 14 juni 2019 openbaar uitgesproken door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, M.J. Kroeze, H.M. Wattendorff en M.V. Polak.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/01226
Datum14 juni 2019
BESCHIKKING
In de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: de man,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de vrouw,
niet verschenen.
1. Procesverloop in cassatie
De man heeft tegen de beschikking in de zaak 200.232.061/01 van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden van 1 november 2018 beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Ingevolge art. 426 lid 1 Rv kon tegen de onder 1 vermelde beschikking beroep in cassatie worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. De cassatietermijn verstreek in het onderhavige geval op 1 februari 2019. Het verzoekschrift is op 4 februari 2019 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen, zodat het cassatieberoep te laat is ingesteld. De man zal daarom in zijn beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het op 4 februari 2019 ingekomen verzoekschrift is ingediend door de man zelf en is niet, zoals vereist door art. 426a lid 1 Rv, ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Dit verzuim is niet tijdig hersteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.J. Kroeze en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
14 juni 2019.