ECLI:NL:HR:2019:926

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
18/01477
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over overeenkomst tot vermogensbeheer en schadevergoeding bij tekortkoming

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres] en de Coöperatieve Rabobank U.A. De zaak betreft een overeenkomst tot vermogensbeheer waarbij [eiseres] schadevergoeding vorderde wegens tekortkomingen in de uitvoering van deze overeenkomst. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten van de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof Amsterdam, die relevant zijn voor het procesverloop. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep van [eiseres] en veroordeelt haar in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Rabobank zijn begroot op € 866,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. In het incidentele beroep verwerpt de Hoge Raad ook het beroep van Rabobank en veroordeelt deze in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [eiseres] zijn begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer18/01477
Datum14 juni 2019

ARREST

In de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidenteel cassatieberoep,
hierna: [eiseres],
advocaat: mr. J.W. de Jong,
tegen
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A., rechtsopvolgster van Schretlen & Co N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidenteel cassatieberoep,
hierna: Rabobank,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen.

1. Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 495663/ HA ZA 11-2228 van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2011 en 9 mei 2012;
b. de arresten in de zaak 200.111.500/01 van het gerechtshof Amsterdam van 22 april 2014, 23 december 2014, 8 december 2015, 21 juni 2016, 11 oktober 2016 en 9 januari 2018.
[eiseres] heeft tegen de arresten van het gerechtshof van 22 april 2014 en 9 januari 2018 beroep in cassatie ingesteld. Rabobank heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [eiseres] mede door mr. J.L. Luiten en voor Rabobank mede door mr. R. Bloemink.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van zowel het principaal als het incidentele cassatieberoep.
De advocaat van [eiseres] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2. Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3. Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Rabobank begroot op € 866,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt Rabobank in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, C.E. du Perron, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
14 juni 2019.