Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
ARREST
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Amsterdam,
1. Procesverloop
2. Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
3. Beslissing
14 juni 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres] en de Coöperatieve Rabobank U.A. De zaak betreft een overeenkomst tot vermogensbeheer waarbij [eiseres] schadevergoeding vorderde wegens tekortkomingen in de uitvoering van deze overeenkomst. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten van de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof Amsterdam, die relevant zijn voor het procesverloop. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep van [eiseres] en veroordeelt haar in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Rabobank zijn begroot op € 866,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. In het incidentele beroep verwerpt de Hoge Raad ook het beroep van Rabobank en veroordeelt deze in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [eiseres] zijn begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.