Uitspraak
[A]te
[Z]ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 8 mei 2018, nrs. 17/00282 en 17/00283, betreffende door [X] te [Z] op aangifte voldane bedragen aan motorrijtuigenbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie. Het beroep was ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 8 mei 2018, met de nummers 17/00282 en 17/00283, betreffende door [X] te [Z] op aangifte voldane bedragen aan motorrijtuigenbelasting. De indiener van het beroepschrift in cassatie werd door de griffier van de Hoge Raad op 27 juli 2018 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en kreeg een termijn van vier weken om dit te betalen. Ondanks dat de brief volgens Track&Trace van PostNL op het opgegeven adres was afgeleverd, is het griffierecht niet voldaan.
Vervolgens heeft de griffier op 29 augustus 2018 de indiener in de gelegenheid gesteld om mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. Deze brief werd echter afgehaald op de afhaallocatie, maar de indiener heeft geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Cichowski.