ECLI:NL:HR:2019:917

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
18/02016
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belasting van personenauto’s en motorrijwielen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie. Het beroep was ingesteld namens [X] te [Z] tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 april 2018, betreffende een belastingaangifte en een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de indiener van het beroepschrift niet de juiste volmacht had om namens [X] het beroep in cassatie in te stellen. De griffier van de Hoge Raad had de indiener verzocht om binnen zes weken een bewijsstuk over te leggen dat hij gemachtigd was, maar de overgelegde machtiging van [B] B.V. toonde niet aan dat [X] de indiener had gemachtigd. Hierdoor concludeerde de Hoge Raad dat de indiener niet bevoegd was om het beroep in cassatie in te stellen.

De Hoge Raad heeft vervolgens het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat het beroep niet in behandeling wordt genomen. Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Deze beslissing is genomen door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, en is openbaar uitgesproken op 14 juni 2019.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 18/02016
14 juni 2019
Arrest
gewezen op het door
[A]te
[Q]ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 10 april 2018, nrs. 15/01514 en 15/01515, betreffende een op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen en een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Het beroep in cassatie is volgens het beroepschrift ingesteld namens [X] te [Z] .
De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift daarop verzocht binnen zes weken een bewijsstuk over te leggen dat hij een volmacht heeft om het beroepschrift in cassatie in te dienen, dan wel een verklaring van degene namens wie hij beroep in cassatie heeft ingesteld dat deze daarmee instemt.
De indiener van het beroepschrift heeft daarop een machtiging overgelegd die is verleend door [B] B.V. te [Z] . Uit deze machtiging blijkt niet dat [X] de indiener van het beroepschrift heeft gemachtigd namens hem beroep in cassatie in te stellen. Daarom gaat de Hoge Raad ervan uit dat de indiener van het beroepschrift daartoe niet bevoegd was, en zal de Hoge Raad het beroep in cassatie op die grond niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2019.