ECLI:NL:HR:2019:884
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep betreft een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2018, waarin een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 aan belanghebbende was opgelegd, evenals een beschikking inzake belastingrente.
De Hoge Raad heeft in deze zaak de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 2 maart 2019 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling daarvan. Deze brief is afgeleverd op het door de gemachtigde van belanghebbende opgegeven adres, maar het griffierecht is niet voldaan.
Op 8 april 2019 heeft de griffier belanghebbende opnieuw in de gelegenheid gesteld om te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. Ook deze brief is afgeleverd, maar belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid. Gezien het feit dat het griffierecht niet is betaald, heeft de Hoge Raad op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen redenen gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.
Het arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2019.