Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
18 juni 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1989, was beschuldigd van het medeplegen van witwassen van een jetski, die samen met zijn vader was aangeschaft voor € 11.900,-. De vader had deze jetski contant betaald, wat aanleiding gaf tot de verdenking dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de motiveringsvereisten voor redengevende feiten en omstandigheden in bewijsoverwegingen. Het Hof had in zijn bewijsoverwegingen niet voldoende duidelijk gemaakt op welke wettige bewijsmiddelen de bewezenverklaring was gebaseerd, en had niet met voldoende nauwkeurigheid aangegeven welke feiten en omstandigheden redengevend waren voor de bewezenverklaring. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf, en vernietigde de uitspraak van het Hof. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.