Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
28 mei 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 26 juni 2018 uitspraak deed in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1995. De verdachte is beschuldigd van doodslag, waarbij hij de nieuwe vriend van zijn ex-vriendin meermalen met een mes in de borstkas en hals heeft gestoken tijdens een ruzie op straat in Amsterdam. De Hoge Raad behandelt de middelen van cassatie die zijn voorgesteld door de advocaat van de verdachte, R.J. Baumgardt en P. van Dongen, alsook door de advocaat van de benadeelde partij, C.M. Bijl.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Advocaat-Generaal, P.C. Vegter, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep en bevestigt daarmee de uitspraak van het Gerechtshof. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 mei 2019.