ECLI:NL:HR:2019:815

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
19/00845
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de vereisten voor geneeskundige verklaring bij voorlopige machtiging onder de Wet Bopz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorlopige machtiging onder de Wet Bopz. De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie om betrokkene, die op vrijwillige basis verbleef in Kliniek Vossenloo, op te nemen in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank Noord-Nederland had op 3 december 2018 de verzochte machtiging verleend, maar de geneeskundige verklaring die aan het verzoek was gehecht, was ondertekend door de eerste geneeskundige van de kliniek en niet door de psychiater die betrokkene had onderzocht. Dit leidde tot de vraag of de geneeskundige verklaring voldeed aan de eisen van artikel 5 lid 1 van de Wet Bopz.

De Hoge Raad oordeelde dat de geneeskundige verklaring inderdaad niet voldeed aan de wettelijke eisen, omdat deze niet was ondertekend door de psychiater die het onderzoek had verricht. De Hoge Raad benadrukte dat de Wet Bopz vereist dat de verklaring moet worden ondertekend door de psychiater die de betrokkene kort tevoren heeft onderzocht, en niet door een andere arts. Aangezien Kliniek Vossenloo niet als psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de Wet Bopz wordt aangemerkt, was de officier van justitie verplicht om een verklaring van de betrokken psychiater te overleggen.

De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank Noord-Nederland voor verdere behandeling en beslissing. Deze uitspraak onderstreept het belang van de juiste procedurele waarborgen bij het verlenen van voorlopige machtigingen onder de Wet Bopz.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/00845
Datum24 mei 2019
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARRONDISSEMENTSPARKET NOORD-NEDERLAND.
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het procesverloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/19/124806/FA RK 18-2174 van de rechtbank Noord-Nederland van 3 december 2018. Betrokkene heeft tegen de beschikking beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing naar de rechtbank Noord-Nederland.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank op de voet van art. 2 Wet Bopz verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om betrokkene te doen opnemen en te doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis. Betrokkene verbleef op dat moment op vrijwillige basis in Kliniek Vossenloo van VNN (Verslavingszorg Noord Nederland).
(ii) Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd van de psychiater [betrokkene 1] , die betrokkene heeft onderzocht, maar niet bij haar behandeling was betrokken. De verklaring is slechts ondertekend door [betrokkene 2] , de eerste geneeskundige van Kliniek Vossenloo.
(iii) De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld in aanwezigheid van betrokkene, haar advocaat en de behandelend psychiater.
2.2
De rechtbank heeft de verzochte machtiging verleend.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel klaagt dat de geneeskundige verklaring niet voldoet aan de ingevolge art. 5 lid 1 Wet Bopz daaraan te stellen eisen. Volgens het middel had de verklaring ondertekend moeten worden door de psychiater die het onderzoek ten behoeve van de verklaring heeft verricht, en niet door de eerste geneeskundige van Kliniek Vossenloo. Het middel voert daartoe onder meer aan dat Kliniek Vossenloo geen Bopz-kliniek is.
3.2
Bij een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging als bedoeld in art. 2 Wet Bopz moet de officier van justitie ingevolge art. 5 lid 1, eerste volzin, Wet Bopz een verklaring overleggen van een psychiater die de betrokkene met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Art. 5 lid 1, tweede volzin, Wet Bopz bepaalt voor het in art. 2 lid 4 Wet Bopz bedoelde geval van beëindiging van vrijwillig verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, dat een verklaring moet worden overgelegd van de geneesheer-directeur van het ziekenhuis waarin de betrokkene verblijft.
Art. 5 lid 1 Wet Bopz houdt verder onder meer in dat de geneeskundige verklaring moet zijn ondertekend.
3.3
Ten tijde van de bestreden beschikking verbleef betrokkene in Kliniek Vossenloo, een zorginstelling die niet is aangemerkt als psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de Wet Bopz (zie de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal onder 2.4). Op het vrijwillig verblijf van betrokkene in Kliniek Vossenloo is art. 2 lid 4 Wet Bopz derhalve niet van toepassing en art. 5 lid 1, tweede volzin, Wet Bopz dus evenmin.
Dit brengt mee dat ingevolge art. 5 lid 1, eerste volzin, Wet Bopz de geneeskundige verklaring had moeten zijn ondertekend door de psychiater die deze verklaring heeft opgesteld. Het middel is dus gegrond.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 3 december 2018;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
24 mei 2019.