Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
28 mei 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 15 februari 2017 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1991. De verdachte was aangeklaagd voor rijden onder invloed en het veroorzaken van gevaar op de weg door te proberen te ontkomen aan een aanhouding. Het aanhoudingsverzoek van de gemachtigde raadsvrouwe werd door het Hof afgewezen, waarbij de belangenafweging tussen een adequate en snelle afdoening van zaken en de persoonlijke situatie van de verdachte centraal stond. De Hoge Raad heeft op 28 mei 2019 uitspraak gedaan en het beroep verworpen. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden. Tevens werd opgemerkt dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht in deze zaak. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.