Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
21 mei 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1983, had op 15 juli 2016 gereden terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De ongeldigverklaring van het rijbewijs dateerde van 2004, en de verdachte had destijds bezwaar ingediend tegen deze beslissing. Dit bezwaar was ongegrond verklaard, en de ongeldigverklaring was nog steeds van kracht op het moment van de overtreding. De Hoge Raad diende te beoordelen of uit de omstandigheden van de ongeldigverklaring en het bezwaar kon worden afgeleid dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen nadere motivering vereiste volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt daarmee de beslissing van het Gerechtshof.