Uitspraak
1.Het verzoek
2.De conclusie van de Procureur-Generaal
3.Wettelijk kader
4.Beoordeling van het verzoek
5.Beslissing
22 januari 2019.
Hoge Raad
Op 22 januari 2019 heeft de Hoge Raad der Nederlanden een beschikking gegeven in de zaak met nummer 18/05122. Het verzoekschrift was ingediend door de Hoofdofficier van Justitie van het Arrondissementsparket Amsterdam op 11 december 2018. Het verzoek betrof de aanwijzing van een ander gerecht voor de vervolging en berechting van een (voormalig) plaatsvervangend Hoofdofficier van Justitie bij het Functioneel Parket, tegen wie verdenking was gerezen van een zedenmisdrijf. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, met name ECLI:NL:HR:2004:AO3669, en benadrukte de noodzaak om de schijn van bevoordeling of benadeling te vermijden bij de vervolging van rechterlijke ambtenaren.
De Hoge Raad oordeelde dat de regeling van artikel 510 van het Wetboek van Strafvordering ook van toepassing is op rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij het functioneel parket. Dit houdt in dat, indien er verdenking bestaat van een strafbaar feit, het Openbaar Ministerie verplicht is om een verzoek in te dienen voor de aanwijzing van een ander gerecht. De Hoge Raad heeft vervolgens de Rechtbank Den Haag aangewezen als het gerecht waar de vervolging en berechting van de zaak zal plaatsvinden, mits het Openbaar Ministerie dit nodig acht.
De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de waarborging van een eerlijke rechtsgang en het voorkomen van belangenverstrengeling bij de vervolging van rechterlijke ambtenaren. De beschikking is vastgesteld in raadkamer, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren.