ECLI:NL:HR:2019:756

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
18/01057
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over kansspelbelasting en de heffing daarvan bij buitenlandse aanbieders

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de heffing van kansspelbelasting. De Staatssecretaris van Financiën had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 2 februari 2018, waarin werd geoordeeld dat de belanghebbende, die in juni en juli 2012 vanuit Nederland had gepokerd via buitenlandse aanbieders, geen kansspelbelasting verschuldigd was over de behaalde winsten. De belanghebbende had 29 procent kansspelbelasting op aangifte voldaan over zijn positieve resultaat, maar het Hof oordeelde dat deze belasting niet verschuldigd was omdat de aanbieders gevestigd waren in een EU-lidstaat.

De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof vernietigd en het beroep in cassatie gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de heffing van kansspelbelasting over de winsten behaald bij buitenlandse aanbieders niet in stand kon blijven, verwijzend naar een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2019:548) waarin een vergelijkbare kwestie was behandeld. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing, waarbij de Hoge Raad geen aanleiding zag voor een veroordeling in de proceskosten.

Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de heffing van kansspelbelasting in Nederland, vooral in het licht van de Europese regelgeving en de positie van buitenlandse aanbieders. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belastingplicht van ingezetenen die gebruik maken van buitenlandse kansspelaanbieders.

Uitspraak

17 mei 2019
Nr. 18/01057
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 2 februari 2018, nr. BK-17/00753, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 16/6744) betreffende de door
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) over de maanden juni en juli 2012 op aangifte voldane bedragen aan kansspelbelasting.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Belanghebbende is ingezetene van Nederland en heeft in de maanden juni en juli 2012 vanuit Nederland gepokerd via de websites van buitenlandse aanbieders, waaronder Pokerstars.eu en Pokerstars.fr. Van het totale – positieve – resultaat (het verschil tussen de inzetten en de gewonnen bedragen) heeft belanghebbende 29 procent aan kansspelbelasting op aangifte voldaan.
2.2.
Bij het Hof was in geschil of belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag kansspelbelasting heeft voldaan. Het geschil spitste zich toe op de vraag of kansspelbelasting verschuldigd is over de met de pokerspelen behaalde winsten.
2.3.
Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Daarbij heeft het Hof van belang geacht dat de aanbieders van deze internetpokerdiensten die aan spelers zoals belanghebbende zijn verleend, gevestigd zijn in een lidstaat van de Europese Unie. Het Hof heeft geoordeeld dat heffing van kansspelbelasting over het positieve resultaat behaald bij deze aanbieders achterwege moet blijven.
2.4.
Het middel keert zich tegen het hiervoor in 2.3 weergegeven oordeel. Het slaagt op de grond die is vermeld in rechtsoverweging 2.3.2 van het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 18/00176 (ECLI:NL:HR:2019:548), waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.
2.5.
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.4 is overwogen, kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2019.