ECLI:NL:HR:2019:729

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
18/02345
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie en vergoeding griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen de uitspraak van 19 april 2018, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 17 augustus 2017 werd behandeld. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep in cassatie ontvankelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de partij die het beroep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep in cassatie. Dit leidde tot de conclusie dat de middelen klaarblijkelijk niet tot cassatie konden leiden. Daarom verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Daarnaast heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de proceskosten en het griffierecht. De Hoge Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, maar oordeelde dat er wel aanleiding was om de Staatssecretaris van Financiën te gelasten om het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 126 te vergoeden. Dit was het gevolg van een vergissing van de Rechtbank met betrekking tot de heffing van griffierechten. Het arrest is uitgesproken door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar gemaakt op 17 mei 2019.

Uitspraak

17 mei 2019
Nr. 18/02345
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Noord-Nederlandvan 19 april 2018, nr. LEE 17/2193 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 17 augustus 2017.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad is van oordeel dat de voorgestelde middelen geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het beroep in cassatie heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep in cassatie dan wel omdat de middelen klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur‑Generaal – het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten en griffierecht

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Omdat naar aanleiding van het instellen van beroep in cassatie een vergissing van de Rechtbank met betrekking tot de heffing van griffierechten is rechtgezet, is er wel aanleiding om de Staatssecretaris aan belanghebbende het door hem voor dat beroep betaalde griffierecht te laten vergoeden.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk,
en
draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 126.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2019.