ECLI:NL:HR:2019:726

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
18/03964
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens het niet indienen van middelen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 25 juni 2018 werd gewezen. De verdachte was betrokken bij een doodslag op zijn 20-jarige vriendin in Tilburg in september 2013, waarbij hij haar door verstikking om het leven bracht. De rechtbank had hem hiervoor een gevangenisstraf van 10 jaar opgelegd.

Bij de Hoge Raad werd het beroep in cassatie ingesteld, maar de verdachte heeft geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. Dit is in strijd met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat een schriftuur met middelen van cassatie door een raadsman wordt ingediend.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn beroep, omdat hij niet heeft voldaan aan de wettelijke vereisten. De uitspraak van de Hoge Raad vond plaats op 14 mei 2019, waarbij de raadsheer A.L.J. van Strien de beslissing heeft genomen, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg. De Hoge Raad verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

14 mei 2019
Strafkamer
nr. S 18/03964
KM
Hoge Raad der Nederlanden
Tweede Enkelvoudige Kamer
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 juni 2018, nummer 20/001570-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 mei 2019.