Doodsoorzaak
13.
Een geschrift, te weten het deskundigenrapport van dr. B. Kubat d.d. 18 december 2013, (pg. 139-150 van het Forensisch dossier), voor zover inhoudende:
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] is het navolgende gebleken:
3. Op de bovenlip rechts een streepvormige, oppervlakkige huidbeschadiging met indroging (lengte circa 0,7 cm);
4. Onder het slijmvlies van de onderlip, links en rechts naast de middellijn, kleine blauwpaarse bloeduitstortingen;
5. Voor in de hals, links naast de middellijn een zeer oppervlakkige huidbeschadiging met indroging (afmeting circa 1 bij 3,5 cm);
7. Zeer veel stipvormige bloeduitstortingen in het gelaat en de bindvliezen van de oogleden en enkele stipvormige bloeduitstortingen in de slijmvliezen van het tandvlees en enkele organen.
De eerste drie bevindingen waren het gevolg van inwerking van gering, uitwendig, mechanisch geweld. Het kan niet worden uitgesloten dat zij geheel of deels waren ontstaan in het kader van samendrukkend geweld op de mond (smoren) en de hals (wurgen).
Gelet op de bevindingen in het gelaat en de hals dient verstikking ten gevolge van smoren en/of samendrukkend geweld op de hals als doodsoorzaak te worden overwogen.
(Pg. 149)
De schildklier en de bijschildklieren waren niet vergroot.
14.
Een geschrift, te weten een toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer] d.d. 6 november 2013 door dr. B. Kubat (arts en patholoog van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)), voor zover inhoudende:
(Pg. 8 van 9)
In het hartbloed van [slachtoffer] is geen verhoogde concentratie thyreoglobuline gemeten. Er is dus op basis van dit biochemisch onderzoek geen aanwijzing verkregen voor schade van de schildklier. Er is geen verhoogde anti-thyreoglobuline concentratie. De meting van thyreoglobuline is niet verstoord door de aanwezigheid van anti-thyreoglobuline. Daarnaast is er geen aanwijzing verkregen voor een ziekelijke afwijking van de schildklier waarbij anti-thyreoglobuline zijn ontstaan.
15.
Een geschrift, te weten een brief van dr. B. Kubat met als onderwerp: ‘Beantwoording aanvullende vragen’ d.d. 14 augustus 2014 (los opgenomen in dossier), voor zover inhoudende:
Het volgende dient te worden overwogen:
1. Het betrof een jonge vrouw zonder aanwijzingen voor ziekelijke afwijkingen van de organen
2. Er waren veel stipvormige bloeduitstortingen met name in het gelaat
3. Een subtiel recent huidletsel links in de hals
4. Kleine huidbeschadiging aan de bovenlip rechts
5. Kleine bloeduitstortingen onder het slijmvlies aan de onderlip beiderzijds
Indien er geen tevoren bestaande klachten van wegrakingen over het slachtoffer bekend zijn en geen familiaire ziekten van wegrakingen of plots overlijden op jonge leeftijd is er, gelet op de constatering sub 1, geen afdoende verklaring voor het overlijden van het slachtoffer.
Indien er geen andere verklaring wordt gevonden voor de letsels in de hals en aan de lippen (sub 3 t/m 5) dient er rekening mee te worden gehouden dat deze letsels kunnen passen bij geweldsinwerking op de hals en de lippen ten gevolge van ‘grijpen bij de keel’ of wurging en het afdekken van de mond en evt. de neus in het kader van smoren. De stipvormige bloeduitstortingen zouden in dat geval zijn ontstaan ten gevolge van het samendrukkend geweld op de hals.
16.
De verklaring van een deskundige, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 12 mei 2016, voor zover in houdende als verklaring van dr. B. Kubat:
U houdt mij voor dat ik in het eerste rapport van december 2013 heb geschreven dat ‘verstikking door smoren als doodsoorzaak dient te worden overwogen’ en in de brief van augustus 2014 dat ‘er rekening mee dient te worden gehouden dat de letsels bij de lippen en de hals kunnen passen bij smoren of wurgen’. Ik bedoel daarmee dezelfde mate van aannemelijkheid weer te geven. Door mij zijn geen ziekelijke afwijkingen geconstateerd die het overlijden van het slachtoffer zouden kunnen verklaren. Alle natuurlijke doodsoorzaken konden worden uitgesloten die middels onderzoek uit te sluiten zijn. Ook toxicologisch waren er geen aanwijzingen. Suggestief voor smoren zijn letsels rond de mond. Met betrekking tot de stipvormige bloeduitstortingen, genoemd onder de bevindingen sub 7 (het hof: sub 7 in bewijsmiddel 13), gaat het om verstikking door het dichtdrukken van de hals. Bij een dergelijke verstikking kan het bloed door geweld op de hals niet weg en geeft dan stuwing, waardoor die stipvormige bloeduitstortingen kunnen worden gevormd. Smoren of verstikking moeten als reële doodsoorzaak worden overwogen. Bij smoren zien we vaak letsel rondom de mond. Bij het slachtoffer waren oppervlakkige huidbeschadigingen aan de bovenlip.
17.
Een geschrift, te weten een deskundigenverslag revisie obductie [slachtoffer] , opgesteld door dr. F.R.W. van de Goot, d.d. 7 november 2017 (los opgenomen in dossier), voor zover inhoudende:
Naar ontvangen gegevens zou de 20 jaren oud geworden [slachtoffer] dood in een auto zijn aangetroffen. Ingezette pogingen tot reanimatie zouden vruchteloos blijken. Teneinde de doodsoorzaak op de helderen en ter bepaling van al wat meer van belang zou mogen blijken werd op gerechtelijke sectie verzocht.
Vraagstelling: Kan op grond van het voorliggend materiaal een uitspraak worden gedaan over de doodsoorzaak van het slachtoffer?
Het sectierapport kent een aantal opmerkelijke aspecten welke als volgt zijn:
1. Vele stipvormige bloeduitstortingen in het gelaat, in de bindvliezen van de ogen en het oogwit zelf alsmede aan de binnenzijde van de lippen;
2. Huidbeschadigingen van de hals;
3. Bloeduitstorting aan de tong;
Het optreden van puntbloedingen in de bindvliezen van de ogen, tezamen met soortgelijke puntbloedinkjes in het oogwit, in de gelaatshuid, aan de binnenzijde van de lippen zijn zeer suggestief voor het doormaken van een periode van samendrukkend geweld op de hals.
Het gaat hier dan niet zozeer om het dichtdrukken van de luchtpijp echter om het dichtdrukken van de oppervlakkige bloedvaten waardoor een afvloedbelemmering van het bloed ontstaat. Het aanhouden van een dergelijke kracht met het ontwikkelen van kenmerken zoals zichtbaar op het fotomateriaal kan zonder meer als oorzaak van het intreden van de dood worden gesuggereerd. Met name bij een persoon met een tenger postuur kan daarbij aanwijsbare beschadiging van de weke delen van de hals ontbreken. Bij een persoon van 20 jaren oud hoeft samendrukkend geweld op de hals ook geen beschadigingen van het strottenhoofd na te laten. Dit door de juveniele elasticiteit van de weefsels.
In het toxicologisch rapport (het hof: het rapport van dr. Kubat d.d. 18 december 2013) wordt aangegeven dat er geen stijging was van schildklier gerelateerd hormoon. Het niet verhoogde zijn van schildklier geassocieerd hormoon sluit geweld op de hals beslist niet uit. Andere redenen voor het ontwikkelen van puntbloedingen op de hals zijn epileptische aanvallen, infecties en andere ziekelijke afwijkingen. Evenwel was van een infectie van een magnitude dat dit dergelijke afwijkingen kan doen ontstaan geen sprake. Voor zover bekend was het slachtoffer niet bekend met epilepsie. Nu kan een eerste aanval meteen dodelijk zijn echter juist bij epileptische aanvallen wordt een stijging van het schildklier gerelateerd hormoon eerder wel gezien dan niet. De aanwezige zwangerschap is dermate jong dat dit geen rol speelt bij het geheel.
Samenvattend kan worden gesteld dat bij [slachtoffer] geen aanwijzingen waren voor ziekelijke afwijkingen die het ontstaan van puntbloedingen aannemelijk zouden kunnen maken. Er was geen voorgeschiedenis met epilepsie en de side effect van dergelijke aanvallen zijn niet voorhanden. Er waren geen infecties of andere ziekelijke afwijkingen en de aangetoonde zwangerschap speelt nog geen rol.
Anderzijds worden bij [slachtoffer] terdege vele puntbloedingen gezien in het gelaat, in de bindvliezen van de oogleden, in het oogwit zelf en ook elders. Dit tezamen met beschadiging van de huid van de hals maakt de overweging van samendrukkend geweld op de hals zonder meer een reële mogelijkheid. Te meer omdat een andere mogelijkheid niet voorhanden is.
Conclusie.
Bij revisie van de documentatie en het fotomateriaal van de sectie van [slachtoffer] wijzen de bevindingen terdege in de richting van samendrukkend geweld op de hals als oorzaak van het intreden van de dood. Een andere doodsoorzaak was niet aanwijsbaar.
18.
Een geschrift, te weten een pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgenomen door rapporteur B. Kubat, d.d. 18 december 2013 (pg. 139-144), voor zover inhoudende:
(Pg. 141)
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] , geboren [geboortedatum slachtoffer] , is het navolgende gebleken:
- Lichaam van een vrouw met een klein postuur (lichaamslengte 162 cm, lichaamsgewicht 46 kg).
19.
Een geschrift, te weten een brief van [huisarts] (huisarts) d.d. 3 maart 2016 (los opgenomen in dossier), voor zover inhoudende:
In antwoord op uw vraag of er bij [slachtoffer] sprake was van ziekelijke afwijkingen kan ik u meedelen dat bij mijn gewezen patiënte hier geen sprake van was.
20.
Een geschrift, te weten een brief van [huisarts] (huisarts) d.d. 12 augustus 2016 (los opgenomen in dossier), voor zover inhoudende:
Ik heb [slachtoffer] voor het eerst gezien op 22 september 2008. Mijn mededeling dat er geen sprake was van ziekelijke afwijkingen was gebaseerd op het feit dat ik haar nooit voor een chronische aandoening heb gezien of ooit iets over een chronische aandoening bij haar heb gehoord noch dat er tijdens het overlijden sprake was van een mij bekende acute aandoening. Met ziekelijke afwijking bedoel ik een chronische of acute aandoening.
21.
Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring ingevuld door geneeskundige [huisarts] (huisarts) d.d. 20 november 2013 (pg. 785 van het zaaksdossier), voor zover inhoudende:
Medische informatie betreffende [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] .
A. Uitwendig waargenomen letsel:
Ik heb nooit uitwendig letsel waargenomen of patiënte vanwege een ongeval of mishandeling gezien.
22.
Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 24 september 2013 (pg. 789-795 van het zaaksdossier), voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij] :
(Pg. 789)
De vriend van [slachtoffer] ken ik onder de naam [bijnaam 3 verdachte]
(het hof begrijpt telkens: verdachte).
(Pg. 791)
De lichamelijke gezondheid van [slachtoffer] was goed. Zij gebruikte geen medicijnen en had geen verslavingen.
(Pg. 793)
[bijnaam 3 verdachte] maakte gebruik van een grijze [merk personenauto] die op mijn naam staat.
23.
Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 15 oktober 2013 (pg. 834-857 van het zaaksdossier), voor zover inhoudende als verklaring van [moeder slachtoffer] :
(Pg. 835)
[slachtoffer] is mijn dochter. We deelden alles samen.
(Pg. 842)
Het was goed met de gezondheid van [slachtoffer] gesteld. Zij had geen ziektes en gebruikte geen medicijnen.
24.
Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 22 oktober 2013 (pg. 918-933), voor zover inhoudende als verklaring van [vader slachtoffer] :
(Pg. 920)
[slachtoffer] was heel gezond, sterker dan ik. Ze had niets, geen pijn, geen verkoudheid. Ze nam ook helemaal niks.
Onderzoek aan de rode broek
25.
Een proces-verbaal van onderzoek binnenzijde auto d.d. 14 september 2014 (pg. 29-40 van het Forensisch dossier), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] :
(Pg. 31)
Op de achterbank van het voertuig lag een roze make-up tasje (AAGQ4013NL). In het make-up tasje zaten allerlei soorten make-up. Voor dit tasje stond een plastic tas met hierin schone opgevouwen kleding.
In het midden op de achterbank lag een rode broek (AAGQ4012NL). Deze broek was binnenstebuiten gekeerd. De broek was niet gedragen. In de broek waren vouwen en kreukels zichtbaar van het wassen en vouwen. Op de broek zagen wij op de binnenzijde van het linker voorpand enkele zwarte vlekken gelijkend op mascaravlekken. De mascaravlekken zaten op bovenbeenhoogte. Meer naar de binnenzijde van het voorpand waren grotere lichtkleurige vlekken zichtbaar, gelijkend op slijm.
26.
Een geschrift, te weten een vergelijkend onderzoek tussen een broek en het gezicht, n.a.v. het aantreffen van een overleden vrouw in Tilburg op 22 september 2013 door het NFI d.d. 2 april 2014, gerapporteerd door ing. I. Keereweer, deskundige kras- indruk- en vormsporenonderzoek, (pg. 151-164 van het Forensisch dossier), voor zover inhoudende:
(Pg. 153)
Vraagstelling: Zijn de vlekken op de broek veroorzaakt door oogmake-up en vocht uit de mond en neus van het slachtoffer?
(Pg. 154)
De vlekken op de broek zijn fotografisch vastgelegd met wit licht en UV-licht en infraroodlicht. De foto’s van het gezicht van het slachtoffer zijn op transparante sheets op ware grootte gekopieerd. Vervolgens zijn de sporen op de broek vergeleken met de op transparante sheet gekopieerde foto’s van het gezicht van het slachtoffer.
(Pg. 157-158)
Gezicht slachtoffer.
Beide ogen tonen aan de bovenzijde sporen van oogmake-up (eyeliner). De wimpers zijn mogelijk voorzien van mascara. Rondom de ogen bevinden zich meerdere zwarte stippen: vermoedelijk losgeraakte deeltjes eyeliner.
(Pg. 162)
Naar aanleiding van de vraagstelling en de onderzoeksresultaten zijn de volgende hypothesen opgesteld.
Hypothese 1: De zwarte en witte contactvlekken op de broek (AAGQ4012NL) zijn ontstaan door afdrukken van oogleden en wimpers die zijn voorzien van oogmake-up en lichaamsvloeistof uit de neus en mond van het slachtoffer;
Hypothese 3: De zwarte en witte contactvlekken op de broek (AAGQ4012NL) zijn op een andere wijze ontstaan.
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten, de vraagstelling en de gestelde hypothesen wordt het volgende geconcludeerd:
De bevindingen van het vergelijkend onderzoek zijn waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 3 juist is.
De waarschijnlijkheid van de hypothesen zal sterk beïnvloed worden als uit chemisch onderzoek is gebleken dat de zwarte vlekken op de broek en de oogmake-up van het slachtoffer in samenstelling overeenkomen of verschillen. Evenzo als de witte vlekken op de broek biologisch overeenkomen of verschillen met vocht uit de mond en neus van slachtoffer.
27.
Een geschrift, te weten een deskundigenrapport betreffende DNA-onderzoek d.d. 10 januari 2014, gerapporteerd door dr. P.J. Herbergs (pg. 165-175 van het Forensisch dossier), voor zover inhoudende:
(Pg. 168)
SIN nummer: AAGQ4012NL
Beschrijving item: rode broek met vlekken
(Pg. 170)
Twee vlekken op de broek (
het hof begrijpt: met SIN AAGQ4012NL) zijn bemonsterd en getest op de aanwezigheid van speeksel. Deze specifieke test voor humaan speeksel reageerde positief. Van de bemonsteringen van de vlekken zijn DNA-profielen opgesteld. Deze zijn gelijk aan het DNA-profiel van het [slachtoffer] . De frequentie van de opgestelde DNA-profielen is kleiner dan 1 op 1 miljard.
(Pg. 172-173)
De broekspijpen zijn onderverdeeld in 10 compartimenten per zijde en vervolgens met een stub bemonsterd op de aanwezigheid van contactsporen. Er is een duidelijk grotere hoeveelheid humaan mannelijk DNA aangetoond in onder meer de bemonsteringen #40 en #41.
In een aantal bemonsteringen is een DNA-mengprofiel aangetoond waarvan een DNA-hoofdprofiel afgeleid is dat gelijk is aan DNA-sporenprofiel A (bemonsteringen #40 en #41). Frequentie DNA-hoofdprofiel kleiner dan 1 op 1 miljard.
28.
Een geschrift, te weten een deskundigenrapport betreffende DNA-onderzoek d.d. 21 maart 2014, gerapporteerd door dr. P.J. Herbergs (pg. 193-196) van het Forensisch dossier), voor zover inhoudende:
(Pg. 196)
Ontvangen items: bloed (zegelnummer RAAP7040NL), afgenomen van [verdachte] , [geboortedatum] te [geboorteplaats] , [geboorteland] .
Het DNA-profiel (RAAP7040NL) afkomstig van bloed van [verdachte] is vergeleken met de DNA-profielen gerapporteerd op 10 januari 2013. Het referentie DNA-profiel matcht met DNA-sporenprofiel A.
29.
Een geschrift, te weten een deskundigenrapport betreffende Analyse van zwarte vlek op rode broek d.d. 3 april 2014, gerapporteerd door dr. ir. R.F.M. van Gorcom (pg. 204-214 van het Forensisch dossier), voor zover inhoudende:
(Pg. 207)
SIN: AAGQ4013NL
RIKILT id: 200324856
Omschrijving: Mascara
SIN: AAGQ4012NL
RIKILT id: 200324860 en 200324861
Omschrijving: stuk broek met vlek
Op de broek is een zwarte korrelige substantie aangetroffen wat zou kunnen passen bij het product eyeliner of mascara. Het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant wenst een onderzoek betreffende het chemisch analyseren van de aangetroffen substantie op de broek (AAGQ4012NL) en vergelijking met de aangetroffen monsters mascara/eyeliner (AAGQ4013NL).
Conclusie:
De verkregen massaspectra van de zwarte vlekken op de broek (stukken van overtuiging RIK0324860 en RIK0324861) bevatten massasignalen die overeenkomen met de aangeleverde mascara (RIK0324856).
30.
Een geschrift, te weten een deskundigenrapport betreffende DNA-onderzoek d.d. 17 april 2014, gerapporteerd door dr. P.J. Herbergs, (pg. 200-201 van het forensisch dossier), voor zover inhoudende:
Ontvangen items: DNA-profielen van [slachtoffer] (AAA3344NL).
Ontvangen items: rode broek.
Het betreft aanvullend onderzoek aan de rode broek (AAGQ4O12NL) op vlekken aan de binnenkant van een broekspijp die mogelijk biologisch celmateriaal bevatten. Getracht wordt de aard van de vlekken vast te stellen en DNA-profielen op te stellen voor vergelijkend DNA-onderzoek. De vlekken zijn zowel zichtbaar met het blote oog als onder UV-licht en zijn op vier posities bemonsterd met een wattenstaaf.
De bemonsteringen zijn getest op de aanwezigheid van speeksel met de RSID Saliva test. Deze specifieke test voor humaan speeksel heeft een positief resultaat bij de bemonsteringen #48 en #50. Van de bemonsteringen zijn DNA-profielen opgesteld met de NGM Select kit. Per bemonstering is er tweemaal een DNA-profiel opgesteld, conform onze standaard werkwijze. De enkelvoudige DNA-profielen verkregen in de bemonsteringen zijn gelijk aan het DNA-profiel van het slachtoffer. De frequentie van de DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.
31.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 april 2014 (pg. 1007-1016 van het zaakdossier), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
(Pg. 1008-1009)
[bijnaam 3 verdachte] is op 22 september 2013 in de avond gaan koken. [slachtoffer] is zich toen voor het raam gaan opmaken.
(Pg. 1010)
Ze had haar eigen make-up. Ze deed haar gezicht en haar ogen. In ieder geval mascara.
32.
Een geschrift, te weten twee e-mailberichten d.d. 9 mei 2016, los opgenomen in dossier, voor zover inhoudende:
(E-mailbericht 1)
Van: mr. [OvJ] ( [emailadres OvJ] )
Verzonden: 9 mei 2016 14.45 uur
Aan: Jos ( [emailadres deskundige] )
Onderwerp: Rapport TMFI Stokhasselt
Naar aanleiding van uw rapport d.d. 10 januari 2014 heb ik een vraag. Het gaat mij om de plekken waar de zwarte en witte vlekken zijn gevonden en de plekken met bemonsteringen #40 en #41. Zijn de zwarte en witte vlekken gevonden aan dezelfde kant en op dezelfde broekspijp of is het bijvoorbeeld de zwarte en witte vlekken links voor (dus de linker broekspijp) en #40 en #41 op de rechter broekspijp achter?
[OvJ]
Officier van justitie
(E-mailbericht 2)
Van: Jos ( [emailadres deskundige] )
Verzonden: 9 mei 2016 15.55 uur
Aan: mr. [OvJ] ( [emailadres OvJ] )
Onderwerp: Rapport TMFI Stokhasselt
Het betreft dezelfde broekspijp. De vlekken bevinden zich op dezelfde pijp als de bemonsteringen #40 en #41, maar dan aan de andere kant op dezelfde hoogte.
Jos Herbergs
Scientific director
33.
Een geschrift, te weten een interdisciplinair rapport van de NFI- en TMFI-onderzoeken naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Tilburg op 22 september 2013, d.d. 11 november 2015, los opgenomen in dossier, voor zover inhoudende:
In dit Interdisciplinair Forensisch Onderzoek (IDFO-rapport) wordt een overzicht gegeven van alle op het NFI uitgevoerde forensische onderzoeken in deze zaak alsmede bij de IDFO-coördinator bekende forensische onderzoeken die elders zijn uitgevoerd. In dit IDFO-rapport komen resultaten van deskundigen van verschillende onderzoeksgebieden samen.
(Pg. 9-10 van 26)
Hypothesecombinatie 4
1. De verdachte heeft het slachtoffer gesmoord met de rode broek (AAGQ4012NL).
2. De verdachte heeft het slachtoffer niet gesmoord met de rode broek (AAGQ4012NL) en de verdachte heeft geen relatie tot deze broek.
Met “de verdachte heeft geen relatie tot deze broek” wordt bedoeld dat verdachte de broek niet heeft gedragen of daarmee anderszins contact heeft gemaakt.
Tijdens het Forensische Update gesprek op 21 september 2015 bij de rechter-commissaris is door mij (dr. G.J.Q. van der Peijl) uitgelegd dat de patholoog prof. dr. B. Kubat heeft geconcludeerd dat het ontbreken van letsels aan het hoofd van het slachtoffer uitsluit dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van botsend geweld op het hoofd. Indien het overlijden is veroorzaakt door gevolgen van een botsing van het hoofd tegen een hard voorwerp, bijvoorbeeld een autoruit is het geweld op het hoofd van dien aard dat er altijd zichtbare letsels aanwezig zullen zijn (brief prof. dr. B. Kubat d.d. 2 september 2015).
Prof. dr. B. Kubat concludeert in deze brief: “Indien het overlijden is veroorzaakt door gevolgen van een botsing van het hoofd tegen een hard voorwerp, bijvoorbeeld een autoruit is het geweld op het hoofd van dien aard dat er altijd zichtbare letsels aanwezig zullen zijn. Het ontbreken van letsels aan het hoofd van het slachtoffer sluit uit dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van botsend geweld op het hoofd.”
Hiermee wordt in mijn ogen en in overleg met prof. dr. B. Kubat geconcludeerd dat de resultaten in het geheel niet passen bij hypothesen die op een dergelijk scenario zijn gebaseerd.
(Pg. 15-18 van 26)
Een vergelijkend onderzoek tussen een broek en het gezicht n.a.v. het aantreffen van een overleden vrouw in Tilburg op 22 september 2013 (ing. I. Keereweer, 2 april 2014) (hof: bewijsmiddel 31).
In dit onderzoek is nagegaan of het patroon aan zwarte en witte contactvlekken op een gedeelte van de broek verklaard kan worden door een afdruk op de rode broek van oogleden en wimpers, die zijn voorzien van oogmake-up en lichaamsvloeistof uit de neus en mond van slachtoffer.
In het ‘vergelijkend onderzoek tussen een broek en het gezicht naar aanleiding van het aantreffen van een overleden vrouw in Tilburg op 22 september 2013’ van ing. I. Keereweer d.d. 2 april 2014 luidt de deelconclusie dat de bevindingen van het vergelijkend onderzoek waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 juist is, dan wanneer hypothese 3 juist is. De formulering waarschijnlijker in de conclusie van ing. I. Keereweer geeft een ordegrootte van de bewijskracht aan van 10-100. Gezien onder andere de mate van detaillering in sommige gedeeltes van de zwarte vlekken, waar details in het patroon kunnen worden verklaard door afdrukken van afzonderlijke haren in de wimpers, alsmede de overwegingen die al in zijn rapport worden genoemd, schat de deskundige ing. I. Keereweer in dat de bewijskracht aan de bovenkant van het gebied 10-100 ligt.
Indien het slachtoffer is gesmoord met de rode broek geldt dat de details in het visuele patroon van zwarte en witte contactvlekken goed kunnen worden verklaard door een afdruk op de rode broek van oogleden en wimpers, die zijn voorzien van oogmake-up en lichaamsvloeistof uit de neus en mond van het slachtoffer.
De resultaten van dit onderzoek zijn daarom waarschijnlijker wanneer de verdachte het slachtoffer heeft gesmoord met de rode broek dan wanneer de verdachte het slachtoffer niet heeft gesmoord met de rode broek en de verdachte geen relatie heeft tot de rode broek. De bewijskracht ligt hierbij aan de bovenkant van dit gebied (10-100).
(Pg. 18-19 van 26)
5.4.2. Onderzoek zwart materiaal (NFI)
Forensisch-chemisch onderzoek aan zwart materiaal naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Tilburg op 22 september 2013 (dr. G.J.Q. van der Peijl, 11 november 2015)
In dit onderzoek is nagegaan of de samenstelling van het zwarte materiaal soortgelijk is als de samenstelling van de oog make-up van het slachtoffer. Bij dit onderzoek kwam naar voren dat in verschillende zwarte vlekken combinaties van producten aanwezig lijken te zijn. De waargenomen resultaten kunnen worden verklaard door de aanwezigheid van mascara in combinatie met eyeliner en poeder (allen met de karakteristieken zoals van de make-up producten in het in de auto aangetroffen make-up tasje van het slachtoffer AAGQ4013NL). Andere verklaringen dan zwarte make-up voor de samenstellingen van het materiaal in de zwarte vlekken zijn niet gevonden. Afzonderlijke zwarte deeltjes in de zwarte vlekken op de broek bleken bij de uitgevoerde onderzoeken precies dezelfde componenten, in nagenoeg dezelfde onderlinge concentratieverhouding te hebben als de mascara uit het make-up tasje van het slachtoffer. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat het zwarte materiaal op de rode broek iets anders is dan zwarte oogmake-up, soortgelijk aan de oogmake-up welke door het slachtoffer werd gebruikt. Ik concludeer dat de onderzoeksresultaten tenminste waarschijnlijker zijn wanneer het zwarte materiaal op de rode broek soortgelijk is aan de oogmake-up welke door het slachtoffer werd gebruikt dan wanneer het materiaal een geheel ander zwart product betreft (dus niet alleen zwarte make-up).
Indien het slachtoffer is gesmoord met de rode broek, geldt dat de onderzoeksresultaten voor de zwarte vlekken goed kunnen worden verklaard door smoren van het slachtoffer met de rode broek waarbij materiaal van de oogleden en wimpers, die zijn voorzien van make-up, zou zijn overgedragen naar de rode broek.
De resultaten van dit onderzoek zijn daarom waarschijnlijker wanneer de verdachte het slachtoffer heeft gesmoord met de rode broek dan wanneer de verdachte het slachtoffer niet heeft gesmoord met de rode broek en de verdachte geen relatie heeft tot de rode broek.
(Pg. 20-21 van 26)
Evaluatie van resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Tilburg op 22 september 2013 (dr. B. Kokshoorn, 14 oktober 2015).
In dit onderzoek is een evaluatie uitgevoerd van de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en het DNA-onderzoek onder de huidige centrale hypothesecombinatie 4.
De conclusie met betrekking tot deze totale evaluatie is volgens dr. B. Kokshoorn dat de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA veel waarschijnlijker zijn wanneer de verdachte het slachtoffer heeft gesmoord met de rode broek dan wanneer de verdachte het slachtoffer niet heeft gesmoord met de rode broek en de verdachte geen relatie heeft tot de rode broek.
Het aantreffen van lage concentraties biologisch materiaal met het DNA-profiel van een onbekende persoon op de broek zijn volgens Kokshoorn in de context van de beschouwde centrale hypothesecombinatie 4 niet relevant omdat op dergelijke kledingstukken veel vaker lage concentraties achtergrond-DNA van verschillende personen wordt geïdentificeerd dat niet is gerelateerd aan betrokken personen.
(Pg. 23 van 26)
Hoewel geen zekere doodsoorzaak is gevonden op basis van de sectie kunnen er wel allerlei doodsoorzaken (botsing tegen autoruit, schotverwonding, steekverwonding, snijverwonding, slagverwonding, elektrocutie, bijtverwonding, vergiftiging door een aantal bekende stoffen waarop is getest bij toxicologisch onderzoek, ziekelijke afwijkingen …) bij de sectie worden uitgesloten.
Er lijken in overleg met prof. dr. B. Kubat in deze situatie bijna geen andere doodsoorzaken mogelijk dan verstikken ten gevolge van smoren en/of samendrukkend geweld op de hals.
(Pg. 24 van 26)
De combinatie van de geëvalueerde bevindingen is tenminste zeer veel waarschijnlijker wanneer de verdachte het slachtoffer heeft gesmoord met de rode broek dan wanneer de verdachte het slachtoffer niet heeft gesmoord met de rode broek en de verdachte geen relatie heeft tot deze broek.
De bevindingen bij de sectie kunnen goed worden verklaard door smoren van het slachtoffer. Er lijken bovendien in deze situatie bijna geen andere doodsoorzaken mogelijk dan verstikking ten gevolge van smoren en/of samendrukkend geweld op de hals.
34.
Een geschrift, te weten een deskundigenrapport beantwoording vragen meervoudige kamer door dr. B. Kokshoorn d.d. 8 april 2016 (los opgenomen in dossier), voor zover inhoudende:
(Pg. 3 van 6)
In het algemeen kan worden gesteld dat naarmate een contact langduriger en intensiever (uitoefenen van druk of frictie) is, de kans toeneemt dat celmateriaal wordt overgedragen. Indien verdachte het slachtoffer heeft gesmoord is de kans groot om zijn DNA aan te treffen op een groot aantal locaties op de broek. Indien het slachtoffer met de broek is gesmoord is de kans groot om speeksel van het slachtoffer op de broek aan te treffen.
(Pg. 4 van 6)
Hypothese 1: De verdachte heft het slachtoffer gesmoord met de rode broek.
Hypothese 2a: De verdachte heeft het slachtoffer niet gesmoord met de rode broek. De verdachte heeft geen relatie tot de broek.
Ik acht de kans zeer klein op een resultaat zoals aangetroffen op de broek wanneer dit uitsluitend door secundaire overdacht via de achterbank van de auto en/of het strandlaken moet hebben plaatsgevonden.
Daarnaast is de kans om (een meetbare hoeveelheid) speeksel van het slachtoffer op de broek aan te treffen wanneer zij niet met deze broek is gesmoord, gegeven dat deze recent was gewassen en daarna niet meer door het slachtoffer is gedragen, zeer klein.
Voorgaande betekent dat de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2a waar is.
Hypothese 1: De verdachte heft het slachtoffer gesmoord met de rode broek.
Hypothese 2b: De verdachte heeft het slachtoffer niet gesmoord met de rode broek. De broek is gewassen samen met kleding van verdachte.
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de kans om middels wassen in een wasmachine een meetbare hoeveelheid DNA over te dragen zeer klein is. De kans op een resultaat zoals aangetroffen op de rode broek wanneer dit uitsluitend door secundaire overdachte middels de wasmachine zou moeten zijn ontstaan acht ik dan ook zeer klein.
Daarnaast is de kans om (een meetbare hoeveelheid) speeksel van het slachtoffer op de broek aan te treffen wanneer zij niet met deze broek is gesmoord, gegeven dat deze recent was gewassen en daarna niet meer door het slachtoffer is gedragen, zeer klein.
Voorgaande betekent dat de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2b waar is.
(Pg. 5 van 6)
Hypothese 1: De verdachte heft het slachtoffer gesmoord met de rode broek.
Hypothese 2c: De verdachte heeft het slachtoffer niet gesmoord met de rode broek. De verdachte heeft de broek vastgepakt en opgevouwen.
Bij een direct contact dat niet zeer intensief is (geen kracht uitgeoefend, geen frictie) is de kans klein om op een groot aantal locaties verspreid over de broek DNA van verdachte aan te treffen.
Daarnaast is de kans om (een meetbare hoeveelheid) speeksel van het slachtoffer op de broek aan te treffen wanneer zij niet met deze broek is gesmoord, gegeven dat deze recent was gewassen en daarna niet meer door het slachtoffer is gedragen, zeer klein.
Voorgaande betekent dat de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2c waar is.
Hypothese 1: De verdachte heft het slachtoffer gesmoord met de rode broek.
Hypothese 2d: De verdachte heeft het slachtoffer niet gesmoord met de rode broek. De verdachte heeft handen en gezicht afgeveegd met de broek.
Bij een intensief contact (druk en frictie) met de handen en/of het gezicht is de kans groot om op een groot aantal locaties verspreid over de broek DNA van verdachte aan te treffen.
Daarnaast is de kans om (een meetbare hoeveelheid) speeksel van het slachtoffer op de broek aan te treffen wanneer zij niet met deze broek is gesmoord, gegeven dat deze recent was gewassen en daarna niet meer door het slachtoffer is gedragen, zeer klein.
Voorgaande betekent dat de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2d waar is.