Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
14 mei 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling van de nieuwe vriend van zijn ex-vrouw. De tenlastelegging omvatte aanvankelijk bedreigingen die via e-mail waren geuit, maar tijdens de procedure heeft de Advocaat-Generaal gevorderd om de tenlastelegging te wijzigen, zodat ook verbale bedreigingen in gesprekken met een derde persoon werden opgenomen. Het Hof heeft deze vordering deels toegewezen, maar de verdachte heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of de wijziging van de tenlastelegging in strijd was met artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat er geen sprake kan zijn van 'hetzelfde feit' als de juridische aard van de feiten of de gedragingen wezenlijk verschillen. De Hoge Raad oordeelt dat de juridische aard van de feiten identiek is, ondanks de wijziging in de omschrijving van de gedragingen. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat de bedreigingen, zowel in e-mail als in gesprekken, onder dezelfde delictsomschrijving vallen en dat er geen sprake is van een ander feit.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij wordt opgemerkt dat de beoordeling van de vraag of sprake is van 'hetzelfde feit' mede afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. De uitspraak van het Hof wordt bevestigd, en de Hoge Raad concludeert dat de vordering tot wijziging van de tenlastelegging terecht is toegelaten.