Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
8 januari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verdachte in het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 30 maart 2017 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1965, heeft geen middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, zoals vereist door artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor is de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. De uitspraak van de Hoge Raad vond plaats op 8 januari 2019, waarbij de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter optrad, samen met de raadsheren V. van den Brink en J.C.A.M. Claassens. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.