ECLI:NL:HR:2019:690

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
18/01392
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aansprakelijkheid bij aanvaring tussen zeeschip en binnenvaartschip

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 mei 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een aanvaring tussen een zeeschip en een binnenvaartschip. De eiseres, een B.V. gevestigd in Nederland, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 6 maart 2018. De eiseres stelde dat de aansprakelijkheid voor de schade die was ontstaan door de aanvaring niet correct was vastgesteld. De Hoge Raad verwees naar eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam en arresten van het gerechtshof Den Haag, die de basis vormden voor de beoordeling van de aansprakelijkheid.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de eiseres niet tot cassatie konden leiden. De rechtbank en het hof hadden de relevante feiten en omstandigheden correct gewogen en de Hoge Raad vond geen aanleiding om in te grijpen. De conclusie van de Advocaat-Generaal, R.H. de Bock, die tot verwerping van het cassatieberoep strekte, werd gevolgd. De Hoge Raad benadrukte dat de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

In de beslissing werd de eiseres veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Staat en de verweerster waren begroot. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de eerdere oordelen en legde de kostenveroordeling op aan de eiseres, die binnen veertien dagen na de uitspraak diende te voldoen aan de kosten.

Uitspraak

10 mei 2019
Eerste Kamer
18/01392
TT/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
1. De rechtspersoon naar Duits recht, [verweerster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Duitsland,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen,
2. STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie voor Infrastructuur en Milieu; Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat),
zetelende te Den Haag,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] , [verweerster] en de Staat.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/10/447995/HA ZA 14-361 van de rechtbank Rotterdam van 29 oktober 2014 en 30 september 2015;
b. de arresten in de zaak 200.181.083/02 van het gerechtshof Den Haag van 5 januari 2016 en 6 maart 2018.
Het arrest van het hof van 6 maart 2018 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 6 maart 2018 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De Staat heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor de Staat toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil en aan de zijde van de Staat begroot op € 856,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiseres] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, C.E. du Perron, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
10 mei 2019.