ECLI:NL:HR:2019:680

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
18/04337
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedures na intrekking van beroepschrift

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 mei 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedures. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Den Haag, opgelegd aan de belanghebbende. Nadat de heffingsambtenaar het bezwaar van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond had verklaard, heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag. De heffingsambtenaar heeft vervolgens de aanslag ambtshalve vernietigd, waarna de belanghebbende het beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten. De Rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van € 501 voor de kosten van het beroep, maar heeft verzuimd de kosten van de bezwaarfase te vergoeden.

De belanghebbende heeft hiertegen verzet aangetekend, maar dit verzet werd ongegrond verklaard. In cassatie was niet in geschil dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand kon blijven en dat de belanghebbende recht had op vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. De Hoge Raad heeft de zaak vervolgens afgedaan en geoordeeld dat het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag de belanghebbende moet vergoeden voor de kosten van het geding in cassatie, evenals de kosten voor de behandeling van het bezwaar en het verzet.

De Hoge Raad heeft in zijn beslissing de kosten van de belanghebbende vastgesteld op € 2.048 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in cassatie, € 768 voor de kosten van het geding voor de Rechtbank, en € 254 voor de behandeling van het bezwaar. Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 10 mei 2019.

Uitspraak

10 mei 2019
Nr. 18/04337
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 5 oktober 2018, nr. SGR 17/6114 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 12 april 2018 betreffende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Den Haag. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Den Haag opgelegd. Nadat de heffingsambtenaar het bezwaar tegen de aanslag ongegrond had verklaard en belanghebbende daartegen beroep had ingesteld bij de Rechtbank, heeft de heffingsambtenaar de aanslag ambtshalve vernietigd. Belanghebbende heeft het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om vergoeding van proceskosten. De Rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting (artikel 8:54 Awb) en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van € 501 voor het indienen van het beroep bij de Rechtbank.
2.2.
In verzet heeft belanghebbende gesteld dat de Rechtbank heeft verzuimd de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten van de bezwaarfase. Het verzet is ongegrond verklaard.
2.3.
In cassatie is niet in geschil dat de in 2.1 vermelde uitspraak van de Rechtbank niet in stand kan blijven en dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

3.Proceskosten

Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar in de kosten van het geding in verzet voor de Rechtbank en de kosten voor de behandeling van het bezwaar.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak op verzet en de uitspraak van de Rechtbank,
draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht van € 126 dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald,
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 2.048 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag in de kosten van belanghebbende voor het geding voor de Rechtbank, vastgesteld op € 768 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in verband met de behandeling van het bezwaar, vastgesteld op € 254 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers‑van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2019.