In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 januari 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 16 maart 2018, nr. BK-17/00374. De zaak betreft een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2016 met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z]. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Daarom heeft de Hoge Raad, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er een verzoek om wraking ingediend door de belanghebbende, maar dit verzoek is bij beslissing van 11 januari 2019, nr. 18/04597, ECLI:NL:HR:2019:11, afgewezen. De uitspraak is gedaan door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 18 januari 2019.