Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: verzoekster).
1.De procedure
2.Beoordeling van het wrakingsverzoek
3.Beslissing
11 januari 2019.
Hoge Raad
Op 11 januari 2019 heeft de Hoge Raad der Nederlanden het verzoek tot wraking van raadsheren G. de Groot en J. Wortel afgewezen. Dit verzoek werd ingediend door verzoekster in het kader van een cassatieprocedure, die eerder was ingeschreven onder nummer 18/01677. Verzoekster had op 26 oktober 2018 bericht ontvangen dat de uitspraak in haar zaak op 2 november 2018 zou plaatsvinden, en dat de betrokken raadsheren eerder negatieve beslissingen in soortgelijke WOZ-zaken hadden genomen. Verzoekster stelde dat deze eerdere betrokkenheid leidde tot schijn van vooringenomenheid en verzocht om andere raadsheren en terugverwijzing naar het Hof vanwege een nieuw feit.
De Hoge Raad oordeelde dat een rechter op grond van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De door verzoekster aangevoerde gronden voor wraking werden als onvoldoende geconcretiseerd beschouwd. De enkele omstandigheid dat de raadsheren eerder betrokken waren bij soortgelijke zaken, was niet voldoende om de vrees voor vooringenomenheid te rechtvaardigen. Daarom werd het wrakingsverzoek afgewezen.
De beslissing werd genomen door de vice-president en twee raadsheren, en openbaar uitgesproken door de rolraadsheer. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in het kader van de waarborging van de onpartijdigheid van rechters in belastingzaken.