ECLI:NL:HR:2019:676

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
18/02540
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over diefstal van geldbedrag bij verkoop van iPhone

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte is veroordeeld voor diefstal van een geldbedrag van € 400,-. De verdachte had een afspraak gemaakt om een iPhone te kopen, maar na ontvangst van het geld is hij zonder de telefoon weggerend. De Hoge Raad behandelt de vraag of de verdachte zich feitelijke heerschappij over het geld heeft verschaft, wat vereist is voor de kwalificatie van diefstal volgens artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat het oordeel van het Hof, dat de verdachte zich de feitelijke heerschappij over het geld heeft verschaft, niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

23 april 2019
Strafkamer
nr. S 18/02540 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 29 maart 2018, nummer 22/003270-17, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft T. Arkesteijn, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onder 2 onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering niet zonder meer kan volgen dat sprake is van 'wegnemen' als bedoeld in art. 310 Sr.
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging onder 2 is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 15 september 2016 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 400 euro, toebehorende aan [betrokkene 1] ."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 15 september 2016 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2016302662-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 3 e.v.):
Op 15 september 2016 verscheen voor mij [betrokkene 1] , hij deed aangifte en verklaarde het volgende over het incident, dat plaatsvond op donderdag 15 september 2016:
Op 11 september 2016 zag ik op Marktplaats een advertentie staan van een iPhone. Ik heb via Marktplaats meerdere keren mailcontact gehad met de aanbieder. Hij ging akkoord met een bedrag van 400 euro. De aanbieder stelde voor dat ik naar haar toe zou komen. Uiteindelijk ben ik naar het adres gegaan waar haar tante zou wonen. De tante zou aan de [a-straat 1] (het hof begrijpt: te Rotterdam ) wonen. De aanbieder vertelde mij dat zij [betrokkene 2] heette. Ik ben naar voormeld adres gegaan, bij mij was mijn huisgenoot [betrokkene 3] .
Toen wij voor de deur stonden, werd de portiekdeur geopend. Ik zag dat een jongen de deur opende. Deze jongen heb ik later met [betrokkene 3] staande gehouden. Ik noem hem verdachte 1.
Verdachte 1 zei dat hij het neefje was van [betrokkene 2] en dat [betrokkene 2] zwanger was en vanwege haar geloof niemand mocht zien. Ik telde het geld uit in de hand van verdachte 1. Ik zag dat verdachte 1 met de 400 euro snel de trap op rende. Ik vertrouwde het niet en rende verdachte 1 achterna. Ik zag dat verdachte 1 de straat op rende. Ik zag dat verdachte 1 een andere persoon tegenkwam. Ik zag dat verdachte 1 het geld aan deze persoon gaf. Ik rende nog steeds achter verdachte 1 aan. Ik zag dat verdachte 1 uitgeput was. Hierdoor kon ik bij hem komen. Ik zag dat verdachte 1 weg wilde gaan. Ik pakte hem hierop bij zijn T-shirt beet. Ik pakte hierna de riem van verdachte 1 vast om hem zo goed mogelijk vast te houden.
Ik zag en voelde dat een andere verdachte heel hard aan mijn pols trok. Hierdoor moest ik verdachte 1 los laten. Nadat ik had losgelaten, rende verdachte 1 hard weg. Ik rende wederom achter verdachte 1 aan. Ik zag dat hij op een gegeven moment stil stond. Ik kon bij de verdachte komen en pakte hem van achteren vast. Een man op een scooter ging zich met ons bemoeien. Deze man wilde dat ik verdachte 1 los zou laten. Ik zag dat deze man verdachte 1 bij zijn schouders pakte. Hierop liet ik verdachte 1 los. Ik zag dat de man van de scooter verdachte 1 los liet. Ik zag dat verdachte 1 wegrende. Ik zag dat verdachte 1 door de politie werd aangehouden.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 september 2016 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-201630266203. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 25 e.v.):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
Vandaag ging ik samen met mijn huisgenoot [betrokkene 1] naar Rotterdam Zuid. Hij had een afspraak om een mobiel te kopen. [betrokkene 1] zou een iPhone kopen voor 400 euro.
Toen wij op de [a-straat] stonden, kwam er een jongen naar beneden. Ik zal hem verder dader 1 noemen. Dader 1 zei dat zijn tante boven op bed lag, omdat ze zwanger was. Hij zou de verkoop van de telefoon voor haar regelen.
[betrokkene 1] was inmiddels het geld aan het tellen. Dader 1 zou met de 400 euro naar zijn tante gaan en liep de trap op. [betrokkene 1] liep ook de trap op. Ik liep achter [betrokkene 1] aan en zag opeens dat [betrokkene 1] weg sprintte. Toen ik over het balkon keek, zag ik ook dat dader 1 wegrende.
[betrokkene 1] en ik renden achter de jongen aan en wij kregen dader 1 te pakken. [betrokkene 1] heeft dader 1 de gehele tijd vast gehouden. Op een gegeven moment wist dader 1 toch los te komen. Toen [betrokkene 1] hem weer te pakken kreeg, heeft hij dader 1 vast gepakt.
Ik heb gezien dat de politie dader 1 heeft meegenomen.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 september 2016 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2016302662-6. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 39 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren, althans één van hen:
Op 15 september 2016 werden wij gestuurd naar de [a-straat] . Aldaar zou een vriend van de melder zijn bestolen bij het overhandigen van geld.
Ter plaatse zagen wij op het speelpleintje vier jongens. Eén van hen bleek later genaamd te zijn:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] .
[betrokkene 1] gaf aan slachtoffer te zijn. Ik zag dat het slachtoffer in de richting van [verdachte] wees. Hierop heb ik hem in de dienstauto laten plaatsnemen.
[betrokkene 1] verklaarde mij: "De jongen die nu bij u achter in de auto zit, heeft het geld aangenomen. Hij is weggerend zonder mij de telefoon te geven."
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 september 2016 van de Politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2016302662-16. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 42):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 16 september 2016 ontving ik een filmpje welke was gemaakt door aangever [betrokkene 1] . De aangever verklaarde dat hij dit filmpje 15 september had gemaakt. Aangever verklaarde dat hij de verdachte geen moment uit het oog was verloren nadat de verdachte was gaan rennen. Op het moment dat hij de verdachte wilde filmen, trok de verdachte zijn witte T-shirt voor zijn hoofd om kennelijk niet herkend te worden. Aangever verklaarde dat de persoon in het witte T-shirt op het filmpje de persoon was die net daarvoor 400 euro van hem afhandig had gemaakt. De aangever had deze persoon aan de politie aangewezen en deze persoon werd door de politie aangehouden en bleek later te zijn genaamd:
[verdachte] , geboren [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] .
Een fotografische opname van dit filmpje is als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Bijlage bij proces-verbaal nummer PL1700-2016302662-16, pagina 43 dossier: foto gemaakt van filmbestand welke op vrijdag 16 september 2016 door aangever beschikbaar werd gesteld.
5. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 15 maart 2018 - zakelijk weergegeven - :
Met betrekking tot feit 2:
Ik merkte dat een jongen een foto van mij maakte. Ik deed mijn T-shirt over mijn gezicht. Ik ben blijven wachten tot de politie kwam."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich - overeenkomstig de door haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota - op het standpunt gesteld, dat - kort gezegd - het wegrennen met geld nadat de aangever dat had overhandigd, niet onder een wegnemingshandeling valt zoals wordt bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de aangever € 400,- overhandigde aan de verdachte, omdat hij op basis van een advertentie op Marktplaats had afgesproken voor € 400,- een iPhone te kopen. Echter, op het moment dat de verdachte € 400,- van aangever in zijn handen krijgt, levert de verdachte geen iPhone, maar rent hij weg met het geld. Vervolgens rent aangever achter de verdachte aan, maar verdachte blijft ook dan wegrennen.
Het hof is van oordeel dat het moment dat de verdachte, zonder de beloofde iPhone te leveren, met het geld wegrent en blijft wegrennen, de verdachte als heer en meester beschikt over dat geld en hij zich dat geld op dat moment wederrechtelijk toe-eigent. Het hof is derhalve van oordeel dat de handeling van de verdachte onder de strafbaarstelling van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht valt en acht het onder 2 ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen."
2.3.
Voor een veroordeling ter zake van diefstal van een aan een ander toebehorend goed - een en ander als bedoeld in art. 310 Sr - is onder meer vereist dat de dader zich de feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken. (Vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2627.)
2.4.
Blijkens de vaststellingen van het Hof heeft de verdachte op het moment dat hij € 400,- van de aangever in handen kreeg niet een iPhone geleverd, zoals met de aangever was afgesproken, maar is hij met dat geld weggerend. Mede op basis van deze vaststellingen heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat de verdachte zich aldus de feitelijke heerschappij over het geld heeft verschaft en dat sprake was van 'wegneming' in de zin van art. 310 Sr. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 april 2019.