Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
23 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 19 juli 2017 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1992, heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarin hij werd veroordeeld voor medeplegen van mensenhandel en diefstal met valse sleutels. De advocaat van de verdachte, N. van Schaik, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Procureur-Generaal, J. Silvis, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de raadsman schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 23 april 2019 het beroep verworpen, waarbij het arrest is gewezen door vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting.