ECLI:NL:HR:2019:657

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
22 april 2019
Zaaknummer
18/03109
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onbegrijpelijke strafoplegging in jeugdzaken met betrekking tot brandstichting en mishandeling

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte, geboren in 2000, was veroordeeld voor brandstichting in een sportvereniging in Nootdorp en mishandeling. De Hoge Raad oordeelt dat de motivering van de strafoplegging onbegrijpelijk is, omdat het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie hoger is dan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, maar alleen met betrekking tot de strafoplegging. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat andere aspecten van de zaak niet verder worden behandeld. De uitspraak is gedaan op 23 april 2019, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren, evenals de waarnemend griffier. Dit arrest benadrukt het belang van een begrijpelijke strafmotivering in jeugdzaken, vooral wanneer het gaat om de verhouding tussen de opgelegde straf en de tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht.

Uitspraak

23 april 2019
Strafkamer
nr. S 18/03109 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 21 juni 2018, nummer 22/003833-17, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de strafoplegging onbegrijpelijk is nu het Hof, anders dan tot uitdrukking komt in de strafmotivering, een jeugddetentie heeft opgelegd waarvan het onvoorwaardelijke deel uitstijgt boven de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd.
3.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend Advocaat-Generaal onder 22 tot en met 25 en 33 is het middel in zoverre terecht voorgesteld.

4.Beoordeling van de middelen voor het overige

Gelet op de hierna volgende beslissing behoeven de middelen voor het overige geen bespreking.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 april 2019.