Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beoordeling van de middelen voor het overige
5.Beslissing
23 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte, geboren in 2000, was veroordeeld voor brandstichting in een sportvereniging in Nootdorp en mishandeling. De Hoge Raad oordeelt dat de motivering van de strafoplegging onbegrijpelijk is, omdat het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie hoger is dan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, maar alleen met betrekking tot de strafoplegging. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat andere aspecten van de zaak niet verder worden behandeld. De uitspraak is gedaan op 23 april 2019, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren, evenals de waarnemend griffier. Dit arrest benadrukt het belang van een begrijpelijke strafmotivering in jeugdzaken, vooral wanneer het gaat om de verhouding tussen de opgelegde straf en de tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht.