Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Amsterdamvan 3 mei 2017, nr. AMS 16/6468 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 13 januari 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 13 januari 2017. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie, waarbij het van belang is dat de Hoge Raad alleen kennisneemt van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter indien dit bij wet is bepaald. In dit geval was er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie openstelde tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, die geen betrekking had op een besluit ingevolge de belastingwet. Hierdoor heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft de Hoge Raad in zijn uitspraak aangegeven dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Dit betekent dat de kosten die de partijen hebben gemaakt in deze procedure niet door de andere partij hoeven te worden vergoed. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en is genomen door een collegiaal orgaan, bestaande uit de voorzitter en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.