ECLI:NL:HR:2019:634

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
18/04688
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over hoofdverblijfplaats van minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de hoofdverblijfplaats van minderjarigen na een echtscheiding. De vader, verzoeker tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 oktober 2018. In deze beschikking was de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen vastgesteld, maar de vader was het hier niet mee eens en heeft cassatie aangetekend. De moeder, de Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg waren als belanghebbenden betrokken, maar hebben geen verweerschriften ingediend.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van de vader niet tot cassatie konden leiden. De raadsheren oordeelden dat de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekte tot verwerping van het cassatieberoep, en de advocaat van de vader heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de vader verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand bleef.

Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de criteria en overwegingen belicht die de Hoge Raad hanteert bij zaken die betrekking hebben op de hoofdverblijfplaats van minderjarigen in het kader van echtscheidingen.

Uitspraak

19 april 2019
Eerste Kamer
18/04688
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaten: mr. D.M. de Knijff en
mr. M.S. van der Keur,
t e g e n
1. [de moeder] ,
wonende te [woonplaats 2] , Frankrijk,
VERWEERSTER in cassatie, niet verschenen,
en
2. DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGI ZUIDOOST NEDERLAND,
gevestigd te Maastricht,
3. STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
gevestigd te Heerlen,
BELANGHEBBENDEN in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader, de moeder, de raad en de stichting.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikking in de zaak C/03/230607/FA RK 17-130 van de rechtbank Limburg van 6 oktober 2017, aangevuld bij beschikking van 29 november 2017;
b. de tussenbeschikking in de zaak 200.230.842/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 april 2018 en de beschikking in de zaken 200.230.842/01 en 200.235.196/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 oktober 2018.
De beschikking van het hof van 4 oktober 2018 is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof van 4 oktober 2018 heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder, de raad en de stichting hebben geen verweerschriften ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de vader heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
19 april 2019.