Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
16 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte werd veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij grootschalige hypotheekfraude, alsmede voor deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren in 1964, was mededirecteur van een vennootschap en heeft samen met anderen klanten met financiële problemen geadviseerd om een tweede huis te kopen en extra geldleningen en bouwdepots aan te vragen. Hierbij werden valse werkgeversverklaringen, salarisstroken en facturen gebruikt. De Hoge Raad behandelt verschillende juridische vragen, waaronder de voorbereidingstijd in cassatie, afwijzing van getuigenverzoeken, het recht op ondervraging, bewijsklachten en de motivering van de straf. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie leiden, maar constateert wel dat de redelijke termijn voor het cassatieberoep is overschreden. Dit leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden naar 23 maanden. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige.