Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
16 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 13 maart 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1978, was betrokken bij grootschalige hypotheekfraude in de zogenaamde megazaak Peseta. Hij wordt beschuldigd van het medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd, en het medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. Dit gebeurde door samen met anderen werkgeversverklaringen en loonafrekeningen valselijk op te maken ten behoeve van hypotheekaanvragen, met als doel de aanschaf van twee woningen te financieren en huurinkomsten te ontvangen.
De Hoge Raad heeft op 16 april 2019 uitspraak gedaan. De advocaat van de verdachte, J.G. Wattilete, had middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal A.E. Harteveld concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, omdat zij geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling nopen tot nadere motivering.
Echter, de Hoge Raad constateerde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden, aangezien er meer dan twee jaar waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, naar 228 uren, subsidiair 114 dagen hechtenis. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar verwerpt het beroep voor het overige.