3.2.Bij de behandeling van deze klachten van het middel neemt de Hoge Raad het volgende in aanmerking.
3.2.1.Op grond van artikel 56, lid 1, van de Wet stelt de vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats zekerheid voor de accijns die hij verschuldigd is of kan worden in Nederland dan wel in een andere lidstaat.
Volgens artikel 56, lid 6, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 22, lid 1, tweede volzin, UR wordt de benodigde zekerheid bepaald op basis van het accijnsbelang. Tot het accijnsbelang wordt in artikel 22, lid 2, UR onder meer gerekend het bedrag aan accijns dat wordt vertegenwoordigd door de hoeveelheid accijnsgoederen die gemiddeld in een aangiftetijdvak met toepassing van artikel 2a UB wordt overgebracht naar een andere accijnsgoederenplaats.
3.2.2.Een accijnsgoederenplaats (zie artikel 1a, lid 1, letter b, van de Wet) is een in Nederland gelegen belastingentrepot als bedoeld in artikel 4, lid 11, van de Accijnsrichtlijn. In artikel 16, lid 2, letter a, van de Accijnsrichtlijn is bepaald dat de erkende houder van een belastingentrepot zekerheid moet stellen, indien nodig, om het risico te dekken dat verbonden is aan de productie, de verwerking en het voorhanden hebben van accijnsgoederen.
3.2.3.Op grond van artikel 4, lid 11, van de Accijnsrichtlijn wordt onder een belastingentrepot verstaan:
“iedere plaats waar de erkende entrepothouder bij de bedrijfsuitoefening accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling produceert, verwerkt, voorhanden heeft, ontvangt of verzendt, zulks onder bepaalde voorwaarden die zijn vastgesteld door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar dit belastingentrepot is gelegen”.
Uit deze omschrijving blijkt dat een belastingentrepot niet alleen een plaats is waar accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling kunnen worden geproduceerd, kunnen worden verwerkt of voorhanden kunnen worden gehouden, maar ook een plaats waar accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling kunnen worden ontvangen of waarvandaan accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling kunnen worden verzonden.
3.2.4.De hiervoor in 2.1.1 bedoelde wettelijke regeling om accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling over te brengen naar een plaats van rechtstreekse aflevering berust op de Accijnsrichtlijn. Op grond van artikel 17, lid 1, aanhef en letter a, onder i, van die richtlijn kunnen binnen het grondgebied van de Unie accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling worden overgebracht van een belastingentrepot naar – voor zover hier van belang - een ander belastingentrepot of een geregistreerde geadresseerde. Artikel 17, lid 2, van de Accijnsrichtlijn voorziet in de mogelijkheid dat de lidstaat van bestemming onder de door hem gestelde voorwaarden toestaat dat accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling in plaats van naar een ander belastingentrepot of een geregistreerde geadresseerde worden overgebracht naar een plaats van rechtstreekse aflevering, wanneer die plaats is aangewezen door de entrepothouder die de accijnsgoederen wil ontvangen of door de geregistreerde geadresseerde.
3.2.5.Zodra de overbrenging is geëindigd moet de ontvangende entrepothouder alle accijnsgoederen die onder een accijnsschorsingsregeling worden overgebracht in zijn belastingentrepot plaatsen en in zijn administratie noteren. Deze verplichtingen van de ontvangende entrepothouder gelden niet indien artikel 17, lid 2, van de Accijnsrichtlijn van toepassing is. Zie voor dit een en ander artikel 16, lid 2, letter d, van de Accijnsrichtlijn.
3.2.6.Uit de hiervoor in 3.2.3 tot en met 3.2.5 weergegeven bepalingen van de Accijnsrichtlijn volgt dat de ontvangst van accijnsgoederen door een erkende entrepothouder of een geregistreerde geadresseerde onderdeel is van het overbrengen van accijnsgoederen zoals beschreven in artikel 17, lid 1, van de Accijnsrichtlijn. Pas nadat de accijnsgoederen overeenkomstig artikel 16, lid 2, letter d, van de Accijnsrichtlijn in het belastingentrepot zijn geplaatst en in de administratie zijn genoteerd, kan sprake zijn van voorhanden hebben. De in artikel 17, lid 2, van de Accijnsrichtlijn voorziene afwijking strekt ten opzichte van artikel 17, lid 1, van de Accijnsrichtlijn dus niet verder dan de overbrenging regelmatig te doen eindigen op een andere plaats dan in een belastingentrepot of in een bedrijfsvestiging van een geregistreerde geadresseerde. De ontvangst op die andere plaats (de plaats van rechtstreekse aflevering) vormt dan de beëindiging van de accijnsschorsingsregeling en daarmee het belastbare feit uitslag tot verbruik (zie artikel 7, lid 2, letter a, en artikel 7, lid 3, letter c, van de Accijnsrichtlijn).
3.2.7.Het ontvangen van accijnsgoederen buiten een belastingentrepot op een plaats van rechtstreekse aflevering leidt voor de toepassing van de Accijnsrichtlijn dus niet tot het voorhanden hebben van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling in een belastingentrepot (vgl. de artikelen 15 en 16 van de Accijnsrichtlijn).
3.2.8.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, betoogt het middel terecht dat artikel 56, lid 1, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 16, lid 2, letter a, van de Accijnsrichtlijn niet de grondslag kan vormen om van een entrepothouder zekerheid te eisen ter zake van het in zijn belastingentrepot voorhanden hebben van accijnsgoederen wanneer die accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling buiten zijn belastingentrepot om worden overgebracht naar een plaats van rechtstreekse aflevering en aldaar zijn afgeleverd. Het hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordeel van de Rechtbank dat belanghebbende de accijnsgoederen tijdens het vervoer daarvan naar een plaats van rechtstreekse aflevering voorhanden had, geeft daarom blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.3.1.Het middel betoogt voorts terecht, gelet op hetgeen hierna in 3.3.2 tot en met 3.3.4 wordt overwogen, dat artikel 56 van de Wet ook in samenhang gelezen met artike1 18 van de Accijnsrichtlijn niet de grondslag kan vormen om van belanghebbende zekerheid te eisen voor de risico’s die zijn verbonden aan het overbrengen van de minerale oliën naar de plaats van rechtstreekse aflevering.
3.3.2.Artikel 18, lid 1, van de Accijnsrichtlijn biedt de bevoegde autoriteiten van een lidstaat de mogelijkheid zekerheid te eisen ter dekking van de risico’s die zijn verbonden aan het overbrengen van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling.
Op grond van artikel 20 van de Accijnsrichtlijn vangt de overbrenging van accijnsgoederen van een belastingentrepot naar een ander belastingentrepot aan wanneer de accijnsgoederen het belastingentrepot van verzending verlaten, en eindigt die overbrenging op het tijdstip waarop de geadresseerde (een houder van een belastingentrepot of een geregistreerde geadresseerde) de accijnsgoederen in ontvangst heeft genomen.
De in afdeling 2 van de Accijnsrichtlijn voorziene procedures voor overbrenging onder schorsing van accijns gelden onverminderd bij toepassing van artikel 17, lid 2, van de Accijnsrichtlijn. De entrepothouder die verzendt dient op de voet van artikel 21 van de Accijnsrichtlijn als regel zorg te dragen voor de afgifte van een e-AD door de bevoegde autoriteiten, en de persoon die de accijnsgoederen vergezelt een gedrukt exemplaar ervan (of in de plaats daarvan een handelsdocument dat het e-AD kan vervangen) te verstrekken. De entrepothouder of de geregistreerde geadresseerde die vanwege de in artikel 17, lid 2, van de Accijnsrichtlijn bedoelde toestemming de overgebrachte accijnsgoederen ontvangt op een plaats van rechtstreekse aflevering, blijft op grond van artikel 17, lid 2, tweede alinea, van de Accijnsrichtlijn verantwoordelijk voor de indiening van het in artikel 24, lid 1, van de Accijnsrichtlijn bedoelde bericht van ontvangst van de accijnsgoederen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming. Die autoriteiten zijn gehouden het bericht van ontvangst op grond van artikel 24, lid 4, van de Accijnsrichtlijn door te zenden naar de afzender opdat deze ervan in kennis wordt gesteld dat ook de bevoegde autoriteiten ervan uitgaan dat de accijnsgoederen zijn aangekomen bij de geadresseerde.
3.3.3.De in artikel 30 van de Accijnsrichtlijn voorziene vereenvoudigde procedures voor overbrengingen onder een accijnsschorsingsregeling die uitsluitend over hun grondgebied verlopen, zijn buiten redelijke twijfel niet bedoeld om bij toepassing van artikel 17, lid 2, van de Accijnsrichtlijn wijziging te brengen in de hiervoor in 3.3.2 bedoelde toedeling van verplichtingen en verantwoordelijkheden van de betrokken entrepothouders of geregistreerde geadresseerden. Dat in Nederland in een dergelijke vereenvoudigde procedure is voorzien en belanghebbende toestemming heeft die procedure toe te passen (zie hiervoor in 2.1.3), maakt in dit opzicht dus geen verschil.
3.3.4.Zoals de Advocaat-Generaal in de onderdelen 7.11, 7.14 en 7.16 van haar conclusie heeft uiteengezet, is de houder van het belastingentrepot van waaruit de accijnsgoederen onder schorsing van accijns worden verzonden, verplicht om zekerheid te stellen voor de risico’s die zijn verbonden aan het overbrengen van die goederen naar een ander belastingentrepot of een geregistreerde geadresseerde, tenzij hiervan op de voet van artikel 18, leden 2 en 4, van de Accijnsrichtlijn kan worden afgeweken. Deze artikelleden bieden niet een grondslag om een zekerheidstelling voor de hiervoor bedoelde risico’s af te dwingen van de eigenaar van accijnsgoederen of van de geadresseerde, ook niet bij toepassing van artikel 17, lid 2, van de Accijnsrichtlijn.
3.4.1.Uit het voorgaande volgt dat de Inspecteur niet op grond van artikel 56, lid 1, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 16, lid 2, letter a, of artikel 18, leden 1 of 2, van de Accijnsrichtlijn voor de minerale oliën zekerheidstelling van belanghebbende kan eisen. Dat betekent echter nog niet – zoals het middel betoogt - dat de beschikking moet worden vernietigd. Daartoe overweegt de Hoge Raad het volgende.
3.4.2.Artikel 2, lid 1, letter a, van de Wet in samenhang gelezen met 7, lid 3, letter c, van de Accijnsrichtlijn brengt mee dat bij toepassing van de faciliteit van rechtstreekse aflevering in Nederland accijns wegens uitslag tot verbruik wordt verschuldigd op het tijdstip van ontvangst van de minerale oliën op de plaats van rechtstreekse aflevering. In dat geval is belanghebbende, als degene die de uitslag tot verbruik verricht, accijns verschuldigd geworden. Op grond van artikel 9 van de Accijnsrichtlijn wordt in lidstaten verschuldigde accijns geheven en geïnd overeenkomstig de door iedere lidstaat vastgestelde procedures. Anders dan het middel betoogt, is het buiten redelijke twijfel dat de Accijnsrichtlijn aan Nederland de ruimte laat om bij of krachtens de Wet voor te schrijven dat de belastingplichtige zekerheid moet stellen voor de accijns die verschuldigd is geworden wegens uitslag tot verbruik, in afwachting van de voldoening op aangifte daarvan.
3.4.3.Voor zover artikel 56, lid 1, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 22, lid 2, UR voorschrijft dat de vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats zekerheid moet stellen voor het accijnsbelang dat is gemoeid met de hoeveelheid accijnsgoederen die gemiddeld in een aangiftetijdvak wordt uitgeslagen tot verbruik, is dat dan ook niet in strijd met de Accijnsrichtlijn. Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet komt verder nadrukkelijk naar voren dat de wetgever ervoor heeft gekozen om de eis van zekerheidstelling voor accijns die een vergunninghouder verschuldigd is geworden en nog op aangifte moet voldoen, te handhaven. Dit is gebeurd in verband met de financiële risico’s worden gelopen bij de invordering van deze accijns (vgl. Kamerstukken II 1989/90, 21 368, nr. 3, blz. 12 en 15). Deze doelstelling, het verzekeren van de invordering van verschuldigde accijns, strookt met het doel en de strekking van de Accijnsrichtlijn.
3.4.4.Het hiervoor in 3.4.1 tot en met 3.4.3 overwogene brengt mee dat het middel niet tot cassatie kan leiden voor zover het betoogt dat de Rechtbank de beschikking had moeten vernietigen op de grond dat artikel 56, lid 1, van de Wet in strijd is met de Accijnsrichtlijn en dat die wettelijke bepaling daarom buiten toepassing moet blijven.
Meervoudige zekerheidstelling voor dezelfde accijnsverplichting?