ECLI:NL:HR:2019:612

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
17/04831
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op woning en bankgarantie in het kader van strafrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure betreffende een beslag op een woning en de daaropvolgende zekerheidstelling door middel van een bankgarantie. De klager, geboren in 1966, had een klaagschrift ingediend tegen de niet-ontvankelijkverklaring door de Rechtbank Oost-Brabant in zijn verzoek tot opheffing van de bankgarantie van € 143.000,-. De Rechtbank had vastgesteld dat het beslag op de woning was opgeheven na de zekerheidstelling, waardoor er geen beslag meer rustte op de bankgarantie. De klager stelde dat zijn recht op een effectief rechtsmiddel was geschonden, zoals bedoeld in artikel 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat het beslag was geëindigd na de teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan de klager. De Hoge Raad oordeelde dat er geen mogelijkheid tot beklag bestond over de bankgarantie, aangezien het Wetboek van Strafvordering geen bepalingen bevat die in zodanig beslag op de gestelde zekerheid voorzien. De beslissing van de Rechtbank werd bevestigd, en het beroep van de klager werd verworpen.

Uitspraak

16 april 2019
Strafkamer
nr. S 17/04831 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 23 juni 2017, nummer RK 17/712, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft L. Bien, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank de klager niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beklag ten aanzien van de bankgarantie.
2.2.
De Rechtbank heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, voor zover dat strekt tot opheffing van de door de klager op grond van art. 118a Sv tot zekerheidstelling verstrekte bankgarantie van € 143.000,-. De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Het klaagschrift en de aanvulling van het klaagschrift van 22 juni 2017 strekken tot opheffing van het beslag op de onroerende zaak [a-straat 1] te [plaats 1] . Tevens strekken de klaagschriften tot opheffing van de bankgarantie van € 143.000,--.
De rechter heeft kennisgenomen van het dossier met bovenstaand parketnummer en constateert dat de rechter-commissaris op 10 november 2009 een machtiging conservatoir beslag heeft verleend tot een maximumbedrag van € 143.035,--. Als voorwerp vatbaar voor conservatoir beslag wordt de onroerende zaak [b-straat 1] te [plaats 2] genoemd. Uit de stukken blijkt dat op verzoek van klager op 3 december 2010 zekerheid is gesteld voor de onroerende zaak [b-straat 1] te [plaats 2] door middel van een bankgarantie van € 143.000,--.
(...)
De beoordeling
(...)
De rechter is van oordeel dat het klaagschrift ten aanzien van de bankgarantie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De onderhavige bankgarantie is met instemming van klager en het openbaar ministerie verstrekt in het kader van een zekerheidstelling ex artikel 118a van het Wetboek van Strafvordering. De gestelde zekerheid strekt tot verhaal voor de op te leggen geldboete of verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de zin van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. Na een dergelijke zekerheidstelling is het beslag op de inbeslaggenomen goederen opgeheven en zijn deze goederen teruggegeven aan klager. Het beslag is hiermee geëindigd en er rust geen beslag op de zekerheid in dit geval de bankgarantie. Nu er geen sprake is van beslag op de bankgarantie, is beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van de bankgarantie niet mogelijk is."
2.3.
Indien een op de voet van art. 94a Sv inbeslaggenomen voorwerp, na een zekerheidstelling als bedoeld in art. 118a Sv, aan de klager is teruggegeven, is daarmee het beslag geëindigd. Dit volgt uit art. 134, tweede lid onder a, Sv. De zekerheidstelling berust op de door de beslagene of een derde aangeboden en door het openbaar ministerie aanvaarde zekerheid als bedoeld in art. 118a, tweede lid, Sv. De gestelde zekerheid strekt dan tot verhaal voor de op te leggen geldboete of verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de zin van art. 94a Sv. Voor de bevoegdheid van het openbaar ministerie die geldboete of dat ontnemingsbedrag te verhalen op de gestelde zekerheid is het dan ook niet nodig dat zou worden aangenomen dat, ondanks beëindiging van het beslag door teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, strafvorderlijk conservatoir beslag is komen te rusten of blijven rusten op die zekerheid. Het Wetboek van Strafvordering kent ook niet een bepaling waarin in zodanig beslag op de gestelde zekerheid is voorzien. Art. 552a Sv voorziet niet in de mogelijkheid tot beklag over (de uitvoering van) de door het openbaar ministerie aanvaarde zekerheidstelling. Voor geschillen omtrent de uitvoering van de overeengekomen zekerheidstelling, de teruggave daaronder begrepen, is de burgerlijke rechter bevoegd.
(Vgl. HR 19 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB9841.)
2.4.
De Rechtbank heeft, blijkens haar hiervoor onder 2.2 weergegeven overwegingen, onder meer vastgesteld dat ten aanzien van de onroerende zaak [b-straat 1] te [plaats 2] met instemming van de klager en het openbaar ministerie zekerheid is gesteld als bedoeld in art. 118a Sv door middel van een bankgarantie. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen onder 2.3 is vooropgesteld, geeft het oordeel van de Rechtbank dat de klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag, voor zover dat strekt tot opheffing van de door de klager tot zekerheidstelling verstrekte bankgarantie, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 april 2019.