Het Hof heeft het beroep op noodweer dan wel noodweerexces als volgt verworpen:
"Voor een geslaagd beroep op noodweer dient allereerst voldoende aannemelijk te zijn geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Het hof overweegt dat tegen de achtergrond van de door de raadsman geschetste omstandigheden de situatie dat de aangever de verdachte heeft vastgegrepen op zichzelf als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding kan worden aangemerkt. De aangever is vervolgens op de grond terechtgekomen. Daarop is de stiefzoon van de verdachte, [betrokkene 2], op de aangever terecht gekomen; de aangever lag toen onderop en de stiefzoon zat of lag bovenop de aangever. Het hof stelt vast dat de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen een noodzakelijke verdediging geboden was op dat moment was beëindigd.
De verdachte heeft de aangever vervolgens meermalen met kracht met een honkbalknuppel tegen het lichaam geslagen. De vraag ligt daarom voor of er ten tijde van deze handeling wel sprake was van een situatie die dit handelen zou kunnen rechtvaardigen.
Het hof overweegt in dit kader dat van de aangever geen dreiging meer uitging toen hij eenmaal op de grond lag met de stiefzoon van de aangever (de Hoge Raad leest: verdachte) bovenop hem. De verdachte heeft echter aangevoerd dat hij de aanwezigheid van de vrienden van de aangever als bedreigend heeft ervaren. Hij heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij de aangever onder meer met de honkbalknuppel bleef slaan in de hoop dat de vrienden van de aangever dan zouden afdruipen.
Net als de rechtbank ziet het hof in het dossier echter geen aanwijzingen dat één van de personen uit deze groep zich dreigend heeft uitgelaten of zich anderszins agressief heeft gedragen op het moment dat de verdachte de aangever met een honkbalknuppel sloeg.
Zo heeft de verdachte zelf ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de groep jongens aanwezig was, maar verder eigenlijk niets deed. Naar het oordeel van het hof is de enkele aanwezigheid van de vrienden van de aangever onvoldoende om te spreken van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een (nieuwe) ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Daarnaast is het nog maar de vraag of de vrienden van de aangever (of een groot aantal daarvan) zich zodanig dicht bij de verdachte en zijn gezin hebben begeven dat er überhaupt gesproken kan worden van een bedreigende situatie veroorzaakt door de aanwezigheid van de groep vrienden van de aangever. Op basis van het dossier kan immers niet met zekerheid worden vastgesteld dat een substantieel aantal vrienden van de aangever zich buiten de auto heeft bevonden.
Ook volgt het hof de verdediging niet in haar stellingname dat de groep van de aangever opgefokt was en zich agressief, gewelddadig en intimiderend heeft opgesteld jegens de familie van de verdachte. Sterker nog, een aantal vrienden van de aangever heeft verklaard dat de verdachte dusdanig losging met de knuppel dat zij niet durfden in te grijpen toen de aangever door de verdachte met de knuppel werd geslagen, hetgeen door de aangever wordt bevestigd.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat op het moment dat de verdachte de aangever met de honkbalknuppel sloeg er geen sprake (meer) was van een noodweersituatie en het beroep daarop derhalve niet opgaat.
Nu het hof van oordeel is dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie op het moment dat de verdachte de aangever met de honkbalknuppel sloeg, behoeft het beroep op noodweerexces geen bespreking meer."