ECLI:NL:HR:2019:574

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
19/00153
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens ontbreken handtekening advocaat

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. Het cassatieverzoek was ingediend door de eiser, die in deze procedure wordt aangeduid als [eiser]. Het verzoek was echter niet ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, zoals vereist volgens artikel 407 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam, waaronder een verstekvonnis van 9 maart 2016 en een vonnis in verzet van 24 augustus 2016. Het vonnis in verzet is aan het arrest gehecht.

De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk was dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De Hoge Raad oordeelde dat het ingediende cassatieverzoek op 21 september 2018 niet voldeed aan de vereisten, omdat het niet ondertekend was door een advocaat. De eiser had de mogelijkheid om het verzuim te herstellen door het verzoek opnieuw in te dienen, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Hierdoor werd de eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van de vereisten voor het indienen van cassatieberoepen en de rol van advocaten in dit proces. De Hoge Raad heeft de eiser in zijn beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen.

Uitspraak

12 april 2019
Eerste Kamer
19/00153
TT/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie.
Eiser zal hierna ook worden aangeduid als [eiser] .

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar:
a. het verstekvonnis in de zaak C/10/494499/HA ZA 16-124 van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2016;
b. het vonnis in verzet in de zaak C/10/500227/HA ZA 16-412 van de rechtbank Rotterdam van 24 augustus 2016.
Het vonnis in verzet van de rechtbank van 24 augustus 2016 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het vonnis in verzet van de rechtbank van 24 augustus 2016 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatieberoep is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Het op 21 september 2018 ingekomen cassatieverzoek is ingediend door [eiser] zelf en is niet, zoals vereist door art. 407 lid 3 Rv, ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Dit verzuim kan worden hersteld door hetzelfde verzoek binnen twee weken na binnenkomst ter griffie opnieuw in te dienen, maar nu ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Dit brengt mee dat [eiser] in zijn beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. du Perron en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
12 april 2019.