De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 5 oktober 2006, Stb. 2006, 470 (Wet stroomlijnen hoger beroep), waarbij art. 409, vierde lid, Sv is ingevoerd, houdt onder meer het volgende in:
"In het huidig stelsel staat voor de verdachte die van de gehele telastlegging is vrijgesproken tegen het vonnis geen hoger beroep open. Het is ook niet goed voorstelbaar welk direct belang de verdachte bij een dergelijk rechtsmiddel kan hebben. Niettemin is overwogen de mogelijkheid van hoger beroep tegen vrijspraak te scheppen. In de huidige praktijk is het mogelijk, dat een verdachte zonder op de hoogte te zijn van de zitting in eerste aanleg wordt vrijgesproken of veroordeeld. Gesteld nu dat de officier van justitie hoger beroep instelt tegen een veroordeling. In de huidige situatie wordt dan aan het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep nog geen gevolg gegeven zolang de verdachte van dat hoger beroep niet op de hoogte is en de verdachte zelf nog hoger beroep kan instellen (artikel 409, tweede en derde lid, Sv). De beroepstermijn voor de verdachte gaat pas lopen op het moment dat de verdachte van het vonnis op de hoogte is. De reden voor het afwachten van de termijn voor het instellen van hoger beroep is dat een eventueel door de verdachte in te stellen hoger beroep gelijktijdig met het hoger beroep van de officier van justitie dient te worden behandeld (concentratiebeginsel). In het geval de verdachte het recht van hoger beroep tegen een vrijspraak ontbeert behoeft echter geen beroepstermijn voor de verdachte te worden afgewacht in het geval dat de officier van justitie hoger beroep instelt tegen de vrijspraak. Indirect gevolg is dat bij de huidige regeling het risico niet denkbeeldig is dat een verdachte in hoger beroep wordt veroordeeld zonder zelfs ooit in persoon op de hoogte te zijn gesteld van de vervolging. Een correcte betekening van het vonnis garandeert immers niet in alle gevallen dat de verdachte daarvan in persoon op de hoogte is gesteld. Het aanvankelijk voornemen om door appèl tegen vrijspraken voor de verdachte open te stellen indirect te voorkomen dat behandeling in hoger beroep plaatsvindt zonder dat de verdachte van de vervolging op de hoogte is, is in de consultatie niet gunstig ontvangen. Daarom is gezocht naar een andere meer directe constructie, die eveneens aansluit bij het systeem van de wet en die tegelijkertijd het minst praktisch belastend is. Die is gevonden door een nieuw lid aan artikel 409 Wetboek van Strafvordering toe te voegen, waaruit voortvloeit dat het hoger beroep van de officier van justitie aan de in eerste aanleg bij verstek vrijgesproken verdachte in persoon moet worden betekend, indien de verdachte van de berechting in eerste aanleg niet op de hoogte was.
(...)
In het voorgestelde 409, vierde lid, Sv is voor de daar omschreven gevallen bepaald dat aan het hoger beroep van de officier van justitie geen gevolg wordt gegeven totdat het hoger beroep aan de verdachte in persoon is betekend. Hierdoor wordt voorkomen dat de verdachte, die onkundig kan zijn van het feit dat er een vervolging tegen hem gaande is, in hoger beroep wordt veroordeeld. De noodzaak van deze wijziging vloeit voort uit het feit dat de huidige Nederlandse betekeningsregeling niet in alle gevallen garandeert dat de verdachte in persoon op de hoogte gesteld wordt van de vervolging."
(Kamerstukken II 2005/06, 30 320, nr. 3, p. 25-26 en 49)