ECLI:NL:HR:2012:BV7417

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/05410
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake rechtsmiddelen en procespositie verdachte

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, gewezen op 13 april 2010. De verdachte, geboren in 1966 en ten tijde van de betekening gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Rotterdam, locatie Hoogvliet', heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het verstekarrest van het Hof. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. W.J. Ausma, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad behandelt in het arrest de klachten van de verdachte met betrekking tot de schending van artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdediging stelt dat de raadsvrouwe, die de verdachte in eerste aanleg bijstond, geen afschriften heeft ontvangen van de akte waarmee de Officier van Justitie het hoger beroep heeft ingesteld, noch van de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep. Het Hof heeft volgens de verdediging geen onderzoek ingesteld naar de reden van afwezigheid van de raadsvrouwe tijdens de terechtzitting in hoger beroep.

De Hoge Raad oordeelt dat de keuze van een raadsman voor de gehele aanleg geldt, en dat het Hof niet verplicht was om te onderzoeken of de raadsvrouwe op de hoogte was van de behandeling van de zaak. Daarnaast wordt ingegaan op artikel 409, tweede lid, Sv, dat de verdachte tijdig op de hoogte moet stellen van het hoger beroep. De Hoge Raad concludeert dat de verdachte op 15 januari 2010 in persoon de appeldagvaarding heeft ontvangen, en dat het Hof daarom niet hoefde te onderzoeken of aan deze bepaling was voldaan. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep in cassatie.

Uitspraak

3 april 2012
Strafkamer
nr. S 10/05410
KD/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 april 2010, nummer 22/002798-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rotterdam, locatie Hoogvliet" te Hoogvliet.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat art. 51 Sv is geschonden, aangezien aan de raadsvrouwe die de verdachte in eerste aanleg heeft bijgestaan geen afschriften zijn gezonden van de akte waarmee de Officier van Justitie het rechtsmiddel van hoger beroep heeft aangewend en van de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep, en het Hof geen onderzoek heeft ingesteld naar de reden van afwezigheid van de raadsvrouwe ter terechtzitting in hoger beroep.
2.2. Behoudens in het geval van voortijdige beëindiging van diens werkzaamheid, geldt de keuze van een raadsman - zoals ingevolge art. 43, eerste lid, Sv de toevoeging van een raadsman - voor de gehele aanleg waarin zij heeft plaatsgehad. Die aanleg moet als beëindigd worden beschouwd wanneer de desbetreffende uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan dan wel wanneer daartegen een gewoon rechtsmiddel is ingesteld. Daarom behoefde de enkele omstandigheid dat de verdachte in eerste aanleg door een raadsvrouwe werd bijgestaan het Hof geen aanleiding te geven te onderzoeken of deze raadsvrouwe een afschrift van de akte rechtsmiddel had ontvangen en of zij op de hoogte was van het tijdstip van de behandeling van de zaak ter terechtzitting van het Hof.
2.3. Voor zover het middel blijkens de toelichting mede klaagt dat het bepaalde in art. 409, tweede lid, Sv niet is nageleefd, geldt het volgende. Voornoemde bepaling strekt ertoe de processuele positie van de verdachte in die zin te beschermen dat hij zo tijdig op de hoogte geraakt van het door de Officier van Justitie ingestelde hoger beroep als nodig is voor de voorbereiding van zijn verdediging. Uit de stukken van het geding volgt dat aan de verdachte reeds op 15 januari 2010 in persoon de appeldagvaarding is uitgereikt voor de terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2010. Onder die omstandigheden mocht het Hof aannemen dat aan evenweergegeven strekking was voldaan en behoefde het mitsdien geen blijk ervan te geven te hebben onderzocht of aan het bepaalde in art. 409, tweede lid, Sv was voldaan.
2.4. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 4 april 2012.