Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
9 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 november 2017. De verdachte, geboren in 1989, was in hoger beroep veroordeeld voor poging moord, bedreiging met zware mishandeling en poging doodslag. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat A.A. Franken, heeft middelen van cassatie ingediend. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de strafoplegging, maar niet van de veroordeling zelf, vanwege een inbreuk op het recht op een redelijke termijn van berechting zoals gegarandeerd door artikel 6 van het EVRM.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren en zes maanden moest worden verminderd. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd naar vijf jaren en vijf maanden. Het beroep is voor het overige verworpen.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van overschrijding daarvan voor de strafoplegging. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke bevestiging van de rechten van verdachten in het strafproces.